Genesis 4,1-26

 


4:11 De mens bekende Eva zijn vrouw.

Zij werd zwanger en baarde Kaïn

zij zei:

Voortgebracht heb ik een man, met de HEER.

2
Zij ging voort met baren: zijn broeder Abel.
Abel werd herder van kleinvee
Kaïn werd bewerker van de akker.
3
Na verloop van dagen gebeurde het
dat Kaïn van de vrucht van de akker een gave bracht aan de HEER.
4
En Abel, ook hij bracht er een
van de eerstelingen van zijn kleinvee, van hun vetdelen.
De HEER keek naar Abel en zijn gave
5
naar Kaïn en zijn gave keek hij niet.
Toen werd Kaïn zeer toornig en boog zijn aangezicht neer.
6
De HEER zei tot Kaïn:
Waarom ben je toornig?
Waarom is je aangezicht neergebogen?
7
Is het niet zo:
als je goed doet, hef het op;
als je niet goed doet, lig je aan de deur van de zonde.
Op jou is hij gericht
en jij zult over hem heersen.
8
En Kaïn sprak tot Abel, zijn broeder.
 
Toen zij op het veld waren, gebeurde het:
Kaïn stond op tegen Abel, zijn broeder, en doodde hem.
9
De HEER zei tot Kaïn:
Waar is Abel, je broeder?
Hij zei:
Weet ik niet. Ben ik mijn broeders hoeder?
10
Hij zei:
Wat heb je gedaan!
Hoor, het bloed van je broeder schreeuwt tot mij vanuit de akker!
11
En nu, vervloekt ben jij vanuit de akker
die zijn mond opensperde om het bloed van je broeder te ontvangen uit je hand.
12
Al bewerk je de akker,
hij zal niet voortgaan aan jou zijn vermogen te geven.
Dwalend en dolend zul je zijn op de aarde.
13
Kaïn zei tot de HEER:
Te groot om te dragen is mijn schuld.
14
Zie, jij verdrijft mij vandaag van het aangezicht van de akker
voor jouw aangezicht moet ik mij verbergen.
Ik zal dwalend en dolend zijn op de aarde.
Het zal geschieden dat wie mij maar vindt, mij zal doden.
15
De HEER zei tot hem:
Welnu dan, wie ook maar Kaïn doodt, hem zal het zevenvoudig worden gewroken.
En de HEER stelde aan Kaïn een teken
dat niet, wie hem maar vond, hem zou neerslaan.
16
En Kaïn trok uit
weg van het aangezicht van de HEER
en hij woonde in het land Nod, (Doling), ten oosten van Eden.
 
17
Kaïn bekende zijn vrouw
zij werd zwanger en baarde Henoch.
Hij werd bouwer van een stad
en hij gaf de stad een naam, de naam van zijn zoon: Henoch.
18
Voor Henoch werd Irad geboren.
Irad verwekte Mechujaël
Mechiaël verwekte Metusaël
Metusaël verwekte Lamech.
19
Lamech nam zich twee vrouwen.
De naam van de een was Ada
en de naam van de ander Silla.
20
Ada baarde Jabal.
Hij is de vader
van wie een tent bewoont, met vee erbij.
21
De naam van zijn broeder was Jubal.
Hij is de vader
van al wie vaardig is op harp en fluit.
22
En Silla, ook zij baarde: Tubal-Kaïn, slijper:
al wie koper en ijzer bewerkt.
De zuster van Tubal-Kaïn was Naäma.
23
Lamech zei tot zijn vrouwen:
Ada en Silla, hoor mijn stem
vrouwen van Lamech, neig je oor naar mijn spreuk.
Ja, een man dood ik als ik verwond word
een kind als een striem mij treft.
24
Ja, zevenvoudig wordt Kaïn gewroken
Lamech zevenenzeventig maal.
 
25
Adam bekende nogmaals zijn vrouw
en zij baarde een zoon.
Zij gaf hem de naam Set
— want God heeft mij gezet
een andere nazaat voor Abel
want Kaïn heeft hem gedood. —
26
En Set, ook voor hem werd een zoon geboren.
Hij gaf hem de naam Enos.
Toen begon men de naam van de HEER uit te roepen.
 

Noten

  1. Vertaling: SHA↩︎

Scroll naar boven