Ezra 5,1-5

 


1
Toen profeteerden Haggaï de profeet
en Zacharia de kleinzoon1 van Iddo de profeet
over de Judeeërs in Juda en Jeruzalem in de naam van de God van Israël.
2
Daarop stonden Zerubbabel de zoon van Sealthiël en Jezua de zoon van Jozadak op
en begonnen te bouwen aan het huis van God in Jeruzalem,
en bij hen waren de profeten van God, die hen steunden.
3
Een tijd erna kwamen tot hen Tattenai
de gouverneur van de provincie “van over de rivier”
en Sjetar-Boznai en hun ambtgenoten,
en zij spraken als volgt tot hen:
Wie heeft u bevel gegeven om dit huis te bouwen
en deze muur /inrichting2 te voltooien?
4
Daarna spraken zij aldus tot hen:
Welke zijn de namen van de mannen, die dit gebouw bouwen?
5
Maar het oog van hun God was over de oudsten van de Judeeërs,
zodat zij hen niet lieten staken totdat een koninklijk schrijven hierover naar Darius was gegaan
en er een decreet was teruggekomen.
 

Noten

  1. בַר betekent hier ‘kleinzoon’, Gesenius, p. 899. Verg. Zach. 1, 1↩︎

  2. אֻשַּׁרְנָ֥א muur, inrichting? ↩︎

Scroll naar boven