Genesis 3,1-9

 


1
De slang nu was de listigste van alle levende wezens die JHWH God had gemaakt.
Hij zei tot de vrouw:
Klopt het dat God heeft gezegd dat jullie niet mogen eten
van [de vruchten van] al het geboomte in de tuin?
2
De vrouw zei tegen de slang:
Van vruchten1 van het geboomte in de tuin mogen wij eten.
3
Alleen van de vruchten van de boom die in het midden van de tuin staat
heeft God gezegd:
‘Daarvan mogen jullie niet eten en daar [ook] niet aankomen.
Want anders zullen jullie sterven’.
4
Daarop zei de slang tegen de vrouw:
Jullie zullen helemaal niet sterven.
5
Want God weet dat op de dag dat jullie daarvan eten jullie ogen geopend zullen worden
en jullie zullen zijn als God2, kennis dragend van goed en kwaad.
6
De vrouw zag hoe goed de boom was om van te eten
-hij was een lust voor het oog3
en de boom wekte de wens om meer kennis op te doen.-
Zij nam [een hap] van een vrucht en at die op
en ze gaf ook aan haar man die bij haar was
en hij at.
7
Daarop werden de ogen van hen beiden geopend
en zij werden zich bewust4 dat ze allebei geheel naakt waren.
Zij regen bladeren van de vijgenboom aan elkaar
en maakten daarvan voor zich zelf schorten.
 
8
Toen hoorden ze het geluid van JHWH God
die aan kwam wandelen in de opgestoken avondwind.
En de mens en zijn vrouw verborgen zich voor JHWH God
tussen het geboomte van de tuin.
9
En JHWH God riep tot de mens5 en zei hem:
Waar ben je?
 

Noten

  1. het Hebreeuws gebruikt een enkeloud maar als collectief gezien is gekozen voor een meervoud↩︎

  2. Hier kan evengoed ook gelezen worden: als goden↩︎

  3. hij deed haar ogen stralen van genot?↩︎

  4. Hebr. יָדַע (er)kennen, weten zie ook vers 22↩︎

  5. De Statenvertaling vertaalt hier voor mens steeds de eigennaam Adam.↩︎

Scroll naar boven