Marcus 1,14-20

 


De omkeer van de leerlingen

14
Nadat1 Johannes overgeleverd was,
ging Jezus naar Galilea,
Gods goede nieuws verkondigend
15
zeggend2 :
‘De tijd is vervuld:
het koningschap van God is nabijgekomen.
Keer om3 en vertrouw in het goede nieuws.’
 
16
Lopend langs de zee van Galilea
zag hij Simon en Andreas, de broer van Simon, met werpnetten4 in zee,
want zij waren vissers.
17
Hun zei Jezus:
‘Kom achter mij aan
en ik zal maken dat jullie vissers van mensen worden.’
18
Gelijk5 de netten achterlatend
zijn ze hem gevolgd.
 
19
Een klein stukje verder gaand
zag hij Jakobus6, die van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer.
terwijl zij in het schip de netten herstelden.
Gelijk riep hij hen.
Met achterlating van hun vader Zebedeüs in het schip, samen met de dagloners,
zijn ze weggegaan,
achter hem aan.
 

Noten

  1. καὶ houd ik voor een καὶ explicativum.↩︎

  2. καὶ houd ik voor een καὶ explicativum.↩︎

  3. μετανοεῖτε wordt meestal vertaald met ‘bekeer u’. Ik vertaal liever met ‘keer om’.↩︎

  4. ἀμφιβάλλοντας: het werkwoord wordt hier absoluut gebruikt; een object: τὰ δίκτυα (de netten, Mar. 1:18,19) ontbreekt.↩︎

  5. Aan het woord εὐθὺς valt het Marcusevangelie direct te herkennen. Het komt 42 keer voor. Vaak wordt het vertaald met ‘terstond’ (zie NBG’51-vertaling) of met ‘meteen’. Ik vertaal liever met ‘gelijk’ (in lijn van het werkwoord ‘gelijk maken’ in Mar. 1,3).↩︎

  6. [Ἰάκωβον] τὸν [τοῦ Ζεβεδαίου] vraagt niet om een expliciete vertaling; de zoon’ (NBG’51-vertaling). Het lidwoord heeft hier een demonstratieve betekenis ‘die’ (zie ook Mat. 25,34; Luc. 2,49).↩︎

Scroll naar boven