Jesaja 25,1-9

Inleiding

De schriftlezing, 25,1-9, eindigt ten onrechte bij vers 9. De verzen 10-12, zijnde de fundering van vers 9, horen daarbij; zie vv. 6.7 ‘op deze berg’, zie v. 10 ‘op deze berg’. In 25,9-10 krijgen we de reactie te horen op wat Jhwh heeft gesproken. Jesaja 25,1-12 bestaat uit drie delen: (1) vv. 1-5, (2) vv. 6-8 en (3) vv. 9-12.

Vertaling

1
Jhwh, mijn God bent U.
ik zal U verhogen, ik prijs Uw Naam,
want U hebt wonderen gedaan. Uw raadsbesluiten
zijn van oudsher betrouwbaar en vast.
2
Want U hebt van de stad een steenhoop gemaakt,
een versterkte stad tot een puinhoop,
van de stad een woontoren van vreemden;
tot in eeuwigheid zal zij niet herbouwd worden.
3
Daarom zal een sterk volk U verheerlijken,
de stad van gewelddadige volken zal U vrezen.
4
Want U bent een toevluchtsoord voor de geringe geweest,
een toevluchtsoord voor de arme in zijn nood,
een schuilplaats tegen de donderbuien, een schaduw tegen de hitte.1
Want de adem van de geweldenaren is als een donderbui tegen de muur.
5
Als hitte in een waterloze streek2
zult U het tumult van de vreemden terneerdrukken;
[als] de hitte in de schaduw van de wolken
zal het gezang3 van de geweldenaren worden gedempt.
 
6
Jhwh van de machten zal klaarmaken
op deze berg voor alle volken
een feestmaal met vet[te spijzen]
een feestmaal met gerijpte wijnen,
met vet[te spijzen] van mergrijke aard,
gerijpte wijnen van gezuiverde aard.
7
En Hij zal op deze berg vernietigen
de verhulling waarmee het gezicht van alle gemeenschappen verhuld is,
en de bedekking waarmee alle volkeren bedekt zijn.
8
Hij zal de dood voor altijd vernietigen,
mijn heer Jhwh zal de tranen van alle gezichten afwissen
en de smaad van zijn gemeenschap wegnemen van heel de aarde,
want Jhwh heeft het gesproken.
 
9
Op die dag zal men zeggen:
Zie, onze God is deze;
wij verwachten Hem, Hij zal ons bevrijden.
Deze is Jhwh, wij verwachten Hem,
wij zullen juichen, en ons verblijden in zijn bevrijding,
10
want de hand van Jhwh zal rusten op deze berg.
Moab zal onder Hem worden vertrapt,
zoals stro vertrapt wordt in het water van de mestkuil.
11
Spreidt Hij zijn handen in zijn midden uit,
zoals een zwemmer ze uitspreidt om te zwemmen,
en Hij vernedert zijn4 hoogmoed, samen met de kunsten van zijn5 handen.
12
de vestingwerken met uw hoge muren haalt hij neer,
hij vernedert, stoot ter aarde6, tot het stof.

Noten

  1. Zie ook Jes. 4,6.↩︎
  2. Zie ook Jes. 32,2.↩︎
  3. Zie Jes. 24,16.↩︎
  4. ‘zijn’ = ‘Moabs’.↩︎
  5. ‘zijn’ = ‘Moabs’.↩︎
  6. Zie Klaagl. 2,2.↩︎
Scroll naar boven