2 Samuël 7,4-16

 


1
Het geschiedde toen de koning gezeten was in zijn huis
— JHWH had hem rust verschaft van rondom, van al zijn vijanden —
2
dat de koning tegen Natan, de profeet, zei:
Zie toch, terwijl ik gezeten ben in een huis van cederhout
moet de ark van God zetelen tussen tentdoek
3
Natan zei tegen de koning:
Al wat in je hart is, ga, doe het
JHWH is immers met je.
4
Maar het geschiedde in die nacht
dat het woord van JHWH geschiedde tot Natan:
5
Ga, zeg tegen mijn knecht, tegen David:
Zo zegt JHWH:
Wil jij voor mij een huis bouwen
opdat ik er kan zetelen?
6
Ik heb waarachtig niet in een huis gezeten
van de dag dat ik de kinderen Israëls deed opgaan uit Egypte
tot vandaag
maar ik was rondtrekkend, in een tent, in een woning.
7
Heb ik overal waar ik rondtrok met alle kinderen Israëls
tegen één van de stammen van Israël
waaraan ik opgedragen had mijn volk Israël te weiden
ooit iets gesproken als
Waarom hebben jullie voor mij niet een huis van cederhout gebouwd?
8
Nu dus, zo moet je zeggen tegen mijn knecht, tegen David
Zo zegt JHWH Tsevaót
Ik heb je genomen van de weidegrond
weg van achter de kudde
om leidsman te zijn over mijn volk, over Israël.
9
Ik ben met je geweest overal waar je ging
ik heb al je vijanden afgesneden van voor je aangezicht.
Ik zal een grote naam voor je maken
als de naam van de groten die op de aarde zijn.
10
Ik zal voor mijn volk, voor Israël, een plaats bestemmen
en ik zal het planten
het zal ter plaatse wonen
het zal niet meer opgeschrikt worden
kwaadwilligen zullen het niet meer onderdrukken
zoals voorheen
11
sinds de dag dat ik richters aanstelde over mijn volk Israël.
En jou zal ik rust geven van al je vijanden.
JHWH deelt je mee
JHWH zal voor jou een huis maken.
12
Wanneer je dagen voltooid zullen zijn
en je bent gaan neerliggen bij je vaderen
zal ik na jou je nageslacht doen (op)staan
dat is uitgegaan uit je ingewanden
en ik zal zijn koningschap grondvesten.
13
Die zal voor mijn naam een huis bouwen
en ik zal de troon van zijn koningschap voor altijd grondvesten.
14
Ik zal hem tot vader zijn
en hij zal mij tot zoon zijn.
Wanneer hij zich misdraagt zal ik hem terechtwijzen met een mensenstok
en met mensenkinderen-slagen.
15
Maar mijn trouw zal van hem niet wijken
zoals ik die heb doen wijken van Saul
die ik heb doen wijken van voor jouw aangezicht.
16
Ja, jouw huis en koningschap zal bestendig zijn voor je aangezicht
je troon zal gegrondvest zijn voor altijd.
 
17
Overeenkomstig al deze woorden
en overeenkomstig dit visioen
zo heeft Natan tot David gesproken.
 
Scroll naar boven