Ezechiël 1,3-5

 


1
Het geschiedde in het dertigste jaar
in de vierde [maand] op de vijfde [dag] na nieuwe maan
toen ik temidden van de weggevoerden bij de rivier Kebar was
dat de hemel zich opende
en ik visioenen kreeg.
2
Op die vijfde [dag] na nieuwe maan
– dat is het vijfde jaar na de wegvoering van koning Jojakin
3
kwam1 het woord van JHWH nadrukkelijk2 tot Ezechiël
de zoon van Buzi
de priester
in het land van de Chaldeeën bij de rivier Kebar.
De hand van Jhwh kwam daar over hem.
4
Ik zag
kijk
een stormwind kwam uit het noorden
een grote wolk
heen en weer flitsend vuur
en daar omheen een lichtglans.
Midden uit het vuur
als de aanblik van witgoud midden uit het vuur
5
[kwam] iets wat leek op vier levende wezens
en zo zagen zij eruit:
zij leken op een mens.
 

Noten

  1. Ik beschouw vers 3 als een oneigenlijk begin van het gedeelte 1:3-5a. De verzen 1 en 4 sluiten direct op elkaar aan, de verzen 2 en 3 zijn m.i. een nadere toelichting op vers 1.↩︎

  2. Dit woord wordt weggelaten, als de inf. abs., waarvan het de weergave is, wordt opgevat als dittografie.↩︎

Scroll naar boven