Romeinen 8,18-30

 


18
Want ik reken hiermee:
alles wat wij in de tijd van nu lijden weegt niet op
tegen de komende eer die ons onthuld zal worden..!
19
Want daarnaar is er in de schepping een reikhalzend verlangen –
die wacht op de onthulling van Gods zonen-en-dochters.
20
Want aan zinloosheid is de schepping onderworpen,
niet omdat ze dat wil,
maar door hem die haar daaraan onderwerpt –
maar met hoop:
21
dat ook de schepping zelf bevrijd zal worden
van de verslaafdheid aan de vernietiging –
om de vrijheid te ontvangen:
de eer van Gods kinderen!
22
Want wij weten
dat heel de schepping tot nu toe mee zucht en in weeën is.
23
En dat niet alleen, maar ook wijzelf –
ook al hebben wij al de eerste oogst van de Geest —
ook wijzelf zuchten in onszelf,
zolang we er nog op wachten
dat we tot zonen-en-dochters gemaakt worden:
de verlossing van ons lichaam.
24
Want tot die hoop zijn wij bevrijd…! –
maar hoop die gezien wordt is geen hoop,
want wie hoopt er nog op wat hij al kan zien?
25
Maar als we hopen op wat we niet zien,
wachten we er met volharding op.
26
Zo is het ook met de Geest:
die neemt onze zwakheid op zich.
Want wij weten niet wat wij zullen bidden
— zoals het past –,
maar de Geest zelf komt voor ons op
met onuitsprekelijke verzuchtingen…
27
Hij die de harten peilt weet wel wat de Geest nastreeft –
dat zij opkomt voor heiligen, zoals God dat wil.
28
Dit weten wij:
voor hen die God liefhebben werkt alles mee ten goede,
voor hen die volgens zijn voornemen geroepen zijn.
29
Vantevoren kende Hij hen al,
en Hij heeft hen ook vantevoren ervoor bestemd
om het evenbeeld te worden van zijn zoon,
zodat die de eerstgeborene zal zijn tussen vele broeders-en-zusters.
30
Hen die Hij daarvoor vantevoren bestemd heeft,
die heeft Hij ook geroepen;
en hen die Hij geroepen heeft,
die heeft Hij ook recht gedaan;
en hen die Hij recht gedaan heeft,
die heeft Hij ook eer gegeven.
Scroll naar boven