Exodus 13

 


Vertaling Exodus 13:17 — 14:8

17
En het geschiedde toen Farao het volk heenzond, en God leidde hen niet de weg van het land van de Filistijnen
ofschoon die nabij was,
want God zei: anders zou het volk spijt1 krijgen bij het zien van strijd2 en terugkeren naar Egypte.
18
En God deed het volk een omweg volgen de weg van de woestijn van de Rietzee
en in groepen3 van vijftig gingen de zonen van Israël op uit het land Egypte.
19
En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich
want hij had de zonen van Israël een eed laten zweren, zeggende:
“God zal werkelijk naar jullie omzien
en jullie zullen mijn beenderen hiervandaan opbrengen met jullie”.
20
En zij reisden verder uit Sukkot
en zij sloegen4 hun kamp op in Etam
aan de rand van de woestijn.
21
En JHWH was overdag gaande voor hen uit, in een wolkzuil om hen te leiden5 de weg
en ’s nachts in een vuurzuil om hen te verlichten
om overdag en ’s nachts te gaan.
22
Niet week de wolkzuil overdag
en de vuurzuil ’s nachts
voor het aanschijn van het volk. [Petoecha]
 
2
‘Spreek tot de zonen van Israël en zij zullen terugkeren6 en zij zullen hun kamp opslaan7 voor het aanschijn van
Pi-Hachirot
tussen Migdol en de Zee,
voor het aanschijn van Baäl-Tsefon,
daar tegenover8 slaan jullie je kamp9 op aan de zee.’
3
En Farao zei aangaande de zonen van Israël:
‘Zij zijn ronddolenden10 in het land;
de woestijn heeft hen ingesloten.
4
En Ik heb het hart van Farao sterk gemaakt en hij achtervolgt hen en Ik zal verheerlijkt worden11 bij Farao
en bij heel zijn legermacht;
en Egypte zal weten dat Ik JHWH ;
en zij deden aldus.
5
En aan de koning van Egypte werd verteld
dat het volk vluchtte;
en het hart van Farao en zijn dienaren werd veranderd12 tegen het volk
en zij zeiden: ‘Wat hebben wij gedaan
dat wij Israël hebben gezonden uit onze dienst?’
6
En hij spande13 zijn wagen in
en zijn volk nam hij met zich.
7
En hij nam zeshonderd uitgelezen wagens
en alle wagens van Egypte;
en een driemanschap op elk daarvan.
8
En JHWH maakte het hart van Farao, de koning van Egypte, sterk,
en hij achtervolgde de zonen van Israël;
maar de zonen van Israël gingen uit door een geheven14 hand.
 

Noten

  1. In het Hebreeuws lijkt dit woord (*jinnachem*) op ‘leidde hen’ (*nacham*). Maar deze woorden gaan op verschillende stammen terug: nachah en nacham.↩︎

  2. Of: oorlog.↩︎

  3. Of: ‘in rijen van vijftig’. Het Hebreeuwse chamoesjiem is part. pass., dus: ‘gevijftigd’, ‘in vijftigen verdeeld’.↩︎

  4. ‘Zij sloegen hun kamp op’: in het Hebreeuws lijkt dit woord (*wajjachanoe*) op jinnachem en nacham uit v. 17. Ook wajjachanoe gaat terug op een andere stam: chanah.↩︎

  5. Z. aantt. 1 en 6.↩︎

  6. Hier keren de zonen van Israël daadwerkelijk (naar Israël) terug; z. aant. 4 bij 13:17.↩︎

  7. Hebr. tachanoe. Z. aant. 1, 6 en 7.↩︎

  8. Hebr.: nichcho (lett.: ’tegenover hem’). Er is een zekere klankverwantschap met de woorden waarnaar aant. 7 verwijst.↩︎

  9. Z. aant. 9.↩︎

  10. Vgl. Maimonides’ boek Moree Nevoechiem ‘Gids der (= voor) verdwaalden’.↩︎

  11. Of: ‘in glorie verschijnen’; het gaat om hetzelfde werkwoord als in Exod. 20:12 en Deut. 5:16: ‘Eer uw vader en uw moeder’ (maar daar in de pi., hier in de nif.).↩︎

  12. Of: ‘omgekeerd’; andere vert. ‘keerde zich tegen’?↩︎

  13. Let op de objectswisseling; strikt genomen wordt een paard ingespannen.↩︎

  14. ‘Geheven hand’: D.w.z. onder bescherming van JHWH.↩︎

Scroll naar boven