Exodus 14

 


11 JHWH sprak tot Mozes:

2
Spreek tot de zonen van Israël
dat zij omkeren
en zich legeren voor Pi Hachirot tussen Migdol en de zee;
voor Baäl Tsefon
daartegenover moeten jullie je legeren aan de zee.
3
Farao zal van de zonen van Israël zeggen:
Zij zijn aan het ronddwalen in het land
de woestijn heeft hen ingesloten.
4
Ik zal het hart2 van Farao sterk maken
en hij zal hen achtervolgen
maar ik zal mijn heerlijkheid tonen
door Farao en door heel zijn legermacht
en de Egyptenaren zullen weten
dat ik JHWH ben.
Ze deden zo.
5
Toen gemeld werd aan de koning van Egypte
dat het volk was gevlucht
veranderde het hart van Farao en zijn dienaren tegenover het volk
en zeiden zij:
Wat hebben wij gedaan
dat wij Israël heengezonden hebben uit onze dienst?
6
Hij spande zijn wagen in
en nam zijn krijgsvolk met zich mee.
7
Zeshonderd uitgelezen wagens nam hij,
alle wagens van Egypte
met drie man op elk daarvan.
8
Sterk maakte JHWH het hart van Farao, de koning van Egypte
zodat hij de zonen van Israël achtervolgde
maar de zonen van Israël trokken uit door een hooggestrekte hand.
 
9
De Egyptenaren achtervolgden hen
ze haalden hen in terwijl ze gelegerd waren bij de zee
– alle paarden en strijdwagens van Farao
zijn ruiters en zijn legermacht –
bij Pi-Hachirot tegenover Baäl-Sefon
10
Toen Farao dichtbij was gekomen
sloegen de Israëlieten hun ogen op
en zie: de Egyptenaren waren bezig op te breken, achter hen aan.
De Israëlieten vreesden zeer
zij schreeuwden tot JHWH
11
en zeiden tot Mozes:
Waren er dan geen graven in Egypte
dat je ons meegenomen hebt
om in de woestijn te sterven?
Wat heb je ons aangedaan
door ons uit Egypte te doen uittrekken?3
12
Is dit niet het woord dat wij in Egypte tot je gezegd hebben:
‘Laat ons met rust
en laat ons de Egyptenaren dienen?’
Want het was beter voor ons de Egyptenaren te dienen
dan te sterven in de woestijn.
13
Maar zei Mozes tot het volk:
Vrees niet
houd stand4
en zie de bevrijding
die JHWH jullie vandaag geven zal
want zoals jullie de Egyptenaren vandaag gezien hebben
zullen jullie ze in eeuwigheid niet nog eens zien.
14
JHWH zal voor jullie strijden
en jullie, jullie zullen er stil van worden.5
 
15
JHWH zei tot Mozes
Wat schreeuw je tegen mij!
Spreek tot de kinderen van Israël
dat ze moeten opbreken.
16
En jij,
hef je staf op
en strek je hand uit over de zee
en splijt die!
Dan moeten de kinderen van Israël komen
door het midden van de zee, op het droge.
17
En ik zal het hart van de Egyptenaren [moedig en] sterk maken,
zodat ze achter hen aan komnen
en ik zal mij verheerlijken aan Farao
en aan heel zijn strijdmacht,
aan zijn wagens en zijn ruiters,
18
De Egyptenaren zullen weten
dat ik het ben, JHWH,
omdat ik mij verheerlijk aan Farao,
aan zijn wagens en zijn ruiters.
19
De Bode Gods trok weg,
hij die voor het leger van Israël was uitgegaan
en hij ging naar achter hen:
de wolkenzuil trok van vóór hen weg
en ging achter hen staan.
20
Zo kwam hij tussen het legerkamp van Egypte
en het legerkamp van Israël.
De wolk werd [naar de ene kant] donkerheid
en [naar de andere kant] verlichtte hij de nacht
Men kon vanuit het ene [legerkamp] het andere de hele nacht niet benaderen.
21
Mozes strekte zijn hand uit over de zee
en JHWH liet de zee afgaan
door een sterke oostenwind,
heel de nacht.
Hij maakte de zee tot zandbodem.
De wateren spleten uiteen.
22
De kinderen van Israël kwamen midden in de zee op het droge;
De wateren waren voor hen als een muur
rechts en links van hen.
23
De Egyptenaren achtervolgden hen
en kwamen achter hen aan,
alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn ruiters,
naar het midden van de zee.
24
Toen geschiedde het, in de morgenwake,
dat JHWH naar beneden keek op het leger van Egypte
in de zuil van vuur en wolk
en hij bracht het leger van Egypte in verwarring.
25
Hij liet de wielen van zijn wagens wegglijden en zwaar voortrijden.
Egypte zei:
Ik wil vluchten voor Israël,
want JHWH strijdt voor hen tegen Egypte!
26
JHWH zei tot Mozes:
Strek je hand uit over de zee
zodat de wateren terugkeren, over Egypte,
over zijn wagens en zijn ruiters.
27
Mozes strekte zijn hand uit over de zee
en de zee keerde terug naar haar vaste plek
bij het aanbreken van de morgen,
terwijl de Egyptenaren haar tegemoet vluchtten.
JHWH schudde Egypte af, het midden van de zee in.
28
De wateren keerden terug
en ze bedekten wagens en ruiters,
heel de strijdmacht van Farao,
die achter hen aan was gekomen, de zee in.
Van hen bleef er niet één over.
29
De kinderen van Israël gingen op het droge, midden door de zee.
De wateren waren voor hen een muur
rechts en links van hen.
30
Zo bevrijdde JHWH op die dag Israël uit de hand van Egypte.
Israël zag Egypte, [het lag] dood op de oever van de zee.
31
Israël zag de grote [daad van de] hand van JHWH
die hij had gedaan aan Egypte
en het volk was in vrees voor JHWH
en geloofde in JHWH en in Mozes, zijn knecht.
 

Noten

  1. Vert. vs.1-8 J. Mazurel; vs. 9-14 E. v.d. Berg; vs. 15-31 K.A. Deurloo↩︎

  2. Lett.: ‘Ik zal Farao’s lef versterken’. Idem 14:8: ’Jhwh versterkte het lef van Farao’.↩︎

  3. NBV heeft hier ‘weggehaald’, waarmee hét exoduswoord verdwenen is.↩︎

  4. jtsb, hitpael, betekent weerstaan, standhouden. De weergave van NBV (wacht rustig af) is voor mij onbegrijpelijk. Vgl. J. Siebert-Hommes, Laat de dochters léven! De literaire architectuur van Exodus 1 en 2 als toegang tot de exegese, Kampen 1993, p. 103-104, waar de betekenis van deze werk-woordsvorm in Exodus 2:4 uitgebreid besproken wordt.↩︎

  5. MT: tachrisjun, van chrsj, hi; to be silent, to fall silent, (qal = doof zijn); de betrokken wortel kan ook ‘stom’ betekenen (aldus HAL); het Hebräisches und Aramäisches Wörterbuch zum Alten Testament van Fohrer geeft bij de qal ook ‘stom zijn’. Hoe NBV bij ‘u hoeft niets te doen’ komt, kan ik niet volgen.↩︎

Scroll naar boven