Ezechiël 1,15-28

 


15
Ik1 zag de levende wezens
En zie er was telkens één wiel op aarde naast de wezens
aan de voorzijde van alle vier.
16
De wielen, zoals ze eruitzagen en hoe ze gemaakt waren,
oogden als turkoois.
De gedaante van alle vier was gelijk.
Ze zagen eruit en waren gemaakt
alsof er een wiel was midden in het wiel.
17
Als ze voortgingen, konden ze naar alle vier kanten gaan.
Ze draaiden niet om bij hun gaan.
18
De velgen ervan, die waren hoog,
die waren ontzagwekkend.
De velgen ervan waren vol ogen rondom, bij alle vier.
19
Als de levende wezens voortgingen
gingen de wielen naast hen;
als de wezens zich boven de aarde verhieven
dan verhieven zich de wielen.
20
Waarheen de geest wilde gaan
daarheen gingen ze
naar waar de geest wilde gaan.
De wielen verhieven zich met hen mee
want de geest van dat levende wezen was ook in de wielen.
21
Gingen dezen voort, dan gingen zij
bleven dezen stilstaan, dan stonden zij stil;
verhieven dezen zich boven de aarde
dan verhieven zich de wielen tegelijk met hen
want de geest van dat levende wezen was ook in de wielen.
22
Er was een gedaante boven de hoofden van het wezen:
een gewelf dat oogde als ontzagwekkend ijs
uitgespannen over hun hoofden boven hen.
23
Onder het gewelf waren hun vleugels
rechtop gezusterlijk verbonden.
Telkens twee had elk er, die naar de ene kant bedekten
en twee had elk er, die naar de andere kant hun lichamen bedekten.
24
Ik hoorde het geluid van hun vleugels
als het geluid van vele wateren
als het stemgeluid van Sjaddai
wanneer ze voortgingen:
het geluid van gedreun als het geluid van een leger.
Als ze stilstonden
lieten ze hun vleugels hangen.
25
Er kwam een stem
van het gewelf boven hun hoofden,
als ze stilstonden
lieten ze hun vleugels hangen.
26
Boven het gewelf boven hun hoofden was iets
dat eruitzag als lazuursteen:
de gedaante van een troon
en op de gedaante van die troon
een gedaante die eruit zag als een mens
daarbovenop.
27
En ik zag:
iets dat oogde als barnsteen
het zag eruit als vuur, met een huis eromheen.
Vanaf wat eruitzag als zijn heupen naar omhoog
vanaf wat eruitzag als zijn heupen naar beneden
zag ik,
iets dat eruitzag als vuur met een glans eromheen.
28
Als iets wat eruitzag als de boog
die ontstaat in de wolken op een regendag
zo zag de glans eromheen eruit.
Zo zag de heerlijkheid van JHWH eruit.
 

Noten

  1. Vertaling: Amstelpreekteam, corr. Evert van den Berg.↩︎

Scroll naar boven