Ezechiël 33,1-20

 


1
Het1 woord van JHWH kwam tot mij:
2
Mensenzoon,
spreek tot de kinderen van je volk en zeg hen:
‘[Stel,] een land:
Ik laat daarover een zwaard komen,
en het volk van dat land neemt één man uit zijn geheel
en stelt hem aan als uitkijk.
3
Hij ziet het zwaard over het land komen,
laat de sjofar schallen
en waarschuwt het volk.
4
Als dan iemand het geluid van de sjofar hoort
maar zich niet laat waarschuwen,
en het zwaard komt en neemt hem mee,
dan zal zijn bloed op zijn hoofd terechtkomen:
5
Het geluid van de bazuin heeft hij gehoord,
maar hij heeft zich niet laten waarschuwen:
zijn bloed zal op hem terechtkomen.
Had hij zich laten waarschuwen,
dan had hij kunnen vluchten.2
6
Maar de uitkijk,
wanneer hij het zwaard ziet komen,
maar de sjofar niet laat schallen,
en het volk wordt niet gewaarschuwd,
en het zwaard komt en neemt van hen iemand mee,
dan wordt hij door zijn eigen schuld meegenomen,
maar zijn bloed zal ik op de uitkijk verhalen.
 
7
Jij, mensenzoon,3
als uitkijk stel ik je aan over Huize Israël.
Hoor je uit mijn mond een woord,
dan waarschuw je hem in opdracht van mij,
8
en als ik tot de boosaardige zeg:
‘Boosaardige, sterven zul je’
en jij spreekt niet om de boosaardige te waarschuwen voor zijn pad,
dan zal hij, de boosaardige, door zijn eigen schuld sterven,
maar jou zal ik voor [het vloeien van] zijn bloed verantwoordelijk stellen.
9
En jij,
waarschuw je de boosaardige voor zijn pad
dat hij zich daarvan afkeert,
maar hij keert zich niet af van zijn pad,
hij zal door zijn eigen schuld sterven,
maar jij, jij hebt je leven gered.
 
10
Jij, mensenzoon,
zeg tot Huize Israël:
Zo zeggen jullie:
‘Onze misstappen en onze zonden drukken op ons,
daardoor teren wij weg.
Hoe zullen wij nog leven?’
11
Zeg tot hen:
Zo waar ik leef – godsspraak van mijn heer JHWH –:
als ik welgevallen in de dood van de boosaardige had!
Integendeel!: daarin dat de boosaardige zich afkeert van zijn pad en leeft!
Keer je om, keer terug van jullie slechte paden.
Waarom zouden jullie sterven, Huize Israël?
 
12
Jij, mensenzoon,
zeg tot de zonen van je volk:
‘De rechtvaardigheid van de rechtvaardige zal hem niet redden
op de dag van zijn misstap
en de boosaardigheid van de boosaardige.
Hij zal daarover niet struikelen
op de dag waarop hij zich afkeert van zijn boosaardigheid.
Maar de rechtvaardige zal daardoor niet zal kunnen leven
op de dag van zijn zonde.
13
Wanneer ik tot de rechtvaardige zeg:
“Leven zul je”
en hij vertrouwt op zijn rechtvaardigheid
en hij doet onrecht –
aan al zijn rechtvaardigheid wordt niet meer gedacht
om het onrecht dat hij deed,
daarom zal hij sterven.
 
14
Wanneer ik tot de boosaardige zeg:
“Sterven zul je”
en hij keert zich af van zijn zonde
doet recht en gerechtigheid
15
en laat de boosaardige het pand [naar zijn eigenaar] terugkeren,
hij vergoedt het geroofde
en volgt de voorschriften ten leven
om geen onrecht te doen –
leven zal hij en niet sterven.
16
Al zijn zonden waaraan hij zich bezondigd heeft,
zullen hem niet worden toegedacht.
Recht en rechtvaardigheid doet hij –
leven zal hij.
 
17
De zonen van je volk zeggen:
“De weg van de heer is niet in orde”,
maar hun weg is zelf niet in orde.
18
Wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardigheid
en onrecht doet,
zal hij daarom sterven.
19
En wanneer een boosaardige zich afkeert van zijn boosaardigheid
en recht en rechtvaardigheid doet,
zal hij derhalve leven.
20
En dan zeggen jullie:
“Niet in orde is de weg van de heer”!
Ieder naar zijn weg zal ik jullie berechten,
Huize Israël!’
 

Noten

  1. Vertaling Amstelpreekteam, bewerking Evert van den Berg↩︎

  2. Vgl. Ezechiël 17: 15 en 18.↩︎

  3. Deze perikoop komt vrijwel woordelijk overeen met Ezechiël 3: 16-21.↩︎

Scroll naar boven