Ezechiël 3,4-15

 


4
Hij1 zei tot mij:
Mensenzoon,
ga, kom tot Huize Israël
en spreek met mijn woorden tot hen.
5
Want niet tot een volk duister van spraak
en zwaar van tong word jij gezonden
– tot Huize Israël,
6
niet naar vele volken duister van spraak
en zwaar van tong
van wie je de woorden niet kunt horen.
Als ik je tot hen zond
zouden zij gehoor aan jou geven,2
7
maar die van Huize Israël,
willen geen gehoor aan jou geven
want ze willen geen gehoor geven aan mij
want heel Huize Israël –
verhard van voorhoofd en stug van hart zijn ze.
8
Zie! ik maak jouw gezicht even verhard als hun gezicht
en je voorhoofd even hard als hun voorhoofd
9
als diamant, harder dan kiezel.
Vrees hen niet
en laat je door hun gezicht niet verbijsteren,3
want Huize Weerspannigheid zijn zij.
10
Hij zei tot mij:
Mensenzoon,
al mijn woorden die ik spreek tot jou
neem ze ter harte
en hoor ze met je oren.
11
Ga, kom tot de ballingen
tot de zonen van je volk
en spreek tot hen en zeg tot hen:
Zo zegt de heer JHWH
of ze horen of nalaten.
12
De Geest hief mij op
en ik hoorde achter mij het geluid van een grote aardbeving
– gezegend de heerlijkheid van JHWH vanuit zijn plaats –
13
en het geluid van de vleugels van de levende wezens
gezusterlijk verbonden
en het geluid van de wielen evenzo,
– het geluid van een grote aardbeving. –
14
De Geest nu hief me op en nam mij mee
ik ging [heen], bitter door de woede van mijn geest
en de hand van JHWH drukte zwaar op mij.
15
Ik kwam bij de ballingen te Tel Aviv
die aan de rivier de Kebar zaten
en ik zat waar zij zaten.
daar zat ik zeven dagen
verbijsterd in hun midden.
 

Noten

  1. Vertaling: Amstelpreekteam, corr. Evert van den Berg.↩︎

  2. Hier volgen we LXX, MT heeft: maar tot hen heb ik je gezonden, ze geven gehoor aan je.↩︎

  3. Vgl. Ez. 2:6↩︎

Scroll naar boven