2 Samuël 15,13-31

 


vertaling Bert ten Kate

13
Toen kwam de boodschapper tot David en zei:
De Isra’lieten hebben gekozen voor het volgen van Absalom!
14
David zei tot al zijn dienaren die bij hem in Jeruzalem waren:
Sta op, laten we vluchten,
want wij zullen niet aan Absalom kunnen ontsnappen.
Haast u om weg te gaan,
opdat hij niet haastig ons zal inhalen
en hij het kwaad over ons zal uitstorten
en de stad met het scherp van het zwaard zal slaan.
15
De dienaren van de koning zeiden tot de koning:
Helemaal zoals mijn heer de koning verkiest:
hier zijn uw dienaren!
16
Toen trokken de koning en heel zijn huis te voet uit
de koning liet achter tien vrouwen, bijvrouwen, om het huis te bewaken.
17
De koning en heel het volk trokken dus te voet uit
zij bleven stilstaan bij het laatste huis.
18
Al zijn dienaren trokken aan hem voorbij
en al de Keretieten en al de Peletieten,
en al de Gittieten: zeshonderd,
al degenen die hem achterna gekomen zijn uit Gat
trokken aan de koning voorbij.
19
De koning zei tot Ittai, de Gittiet:
Waarom ga ook jij met ons mee?
Keer terug en blijf bij de koning, want jij bent een vreemdeling voor mij.
Bovendien ben jij verbannen uit jouw woonplaats?
20
Gisteren ben jij net gekomen en vandaag moet ik jou laten rondzwerven?
en ik zelf zwerf overal rond!
Keer terug en laat jouw broeders met jou verblijven
in trouw en waarachtigheid.
21
Ittai antwoordde de koning:
Zowaar JHWH leeft en mijn heer de koning leeft,
als ik niet op dezelfde plaats ben waar mijn heer de koning is,
hetzij dood of levend,
voorwaar! daar zal ik uw dienaar zijn!
22
David zei tot Ittai:
Kom! Trek voorbij!
Toen trokken Ittai de Gittiet en al zijn mannen voorbij
en al de kleintjes die bij hem waren.
23
Heel het land weende luidkeels,
heel het volk dat overstak.
Terwijl de koning overstak,
stak ook heel het volk de rivier Kidron over richting woestijn,
24
En zie, ook Sadok en al de Levieten waren bij hem
zij droegen de ark van het verbond van God
en zij zetten de ark van God neer.
Ook Abjatar trok op, als laatste,
zodat het volk volledig uit de stad was overgestoken.
25
De koning zei tot Sadok:
Laat de ark van God terugbrengen naar de stad!
Als ik genade zal vinden in de ogen van JHWH,
zal hij mij terug doen keren en mij hem en zijn plek laten [weer]zien.
26
Maar als hij zal zeggen:
‘Ik heb geen welgevallen aan jou!’
Dan ben ik hier. Laat hij mij doen zoals goed is in zijn ogen!
27
De koning zei tot de priester Sadok:
Zie jij het goed?
Keert toch terug naar de stad in vrede
Neem mee Achima’s, jouw zoon, en Jonatan, de zoon van Abjatar,
jullie twee zonen!
28
Kijk, ik wacht af bij het overgaan naar de woestijn,
totdat er een bericht van jullie aan mij komt.
29
Sadok en Abjatar brachten de ark van God terug naar Jeruzalem
en zij bleven daar.
30
Terwijl David, wenend en zijn hoofd omhuld, langs de Olijfberg omhoog ging
ging hij blootsvoets
en al het volk dat bij hem was had stuk voor stuk zijn hoofd omhuld
al omhoog gaand weenden ze.
31
Toen berichtte men aan David:
Achitofel is onder degenen die samenzweren met Absalom.
David zei:
JHWH, verwar toch de raad van Achitofel!
 
Scroll naar boven