Ezechiël 18,25-32

 


25
Jullie zeggen:
‘Het pad van mijn heer is niet juist’.
Hoor1 toch, huis Israël:
Is mijn pad niet juist?
Zijn het niet jullie paden die niet juist zijn?
26
Wanneer de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid
en onrecht doet en daarom sterft
moet hij sterven om het onrecht dat hij heeft begaan.
27
Maar wanneer de misdadiger zich afkeert
van de misdaad die hij heeft begaan
en recht en gerechtigheid doet
geeft hij zichzelf het leven weer.
28
Ziet hij [het] in en keert hij zich af
van al de opstandige daden die hij heeft begaan
[dan] zal hij zeker leven
hij zal niet sterven.
29
Maar die van het huis Israël zeggen:
‘Het pad van mijn heer is niet juist’.
Zijn mijn paden niet juist, huis Israël?
Zijn het niet jullie paden die niet juist zijn?
30
Daarom zal ik jullie, een ieder naar zijn [eigen] paden, richten,
huis Israël,
— godsspraak van mijn heer JHWH —
keer om,
en wend je af van al jullie opstandige daden.
Laat ongerechtigheid jullie niet tot een struikelblok worden.
31
Werp weg van jullie
al jullie opstandige daden
waarmee jullie opstandig zijn geweest
en bereid je een nieuw hart en een nieuwe geest.
Waarom zouden jullie sterven, huis Israël?
32
Want ik schep geen genoegen in het sterven van wie moet sterven
— godsspraak van mijn heer JHWH —
wend je af en leef.
 

Noten

  1. Om archaïsch Nederlands te vermijden is de gebiedende wijs meervoud weergegeven als gebiedende wijs enkelvoud (zo ook in de verzen 30-32).↩︎

Scroll naar boven