Baruch 2,9-15

 


Gebed

9
En1 de Heer sloeg het kwaad nauwlettend gade,
en de Heer bracht het over ons,
want de Heer is rechtvaardig in al zijn werken,
die hij ons heeft bevolen.
10
Maar wij hebben niet geluisterd naar zijn stem
door te handelen2 naar de voorschriften van de Heer,
die hij heeft gegeven voor ons aangezicht.3
11
Welnu, Heer, de God van Israël,
die uw volk hebt uitgeleid uit Egypte met machtige hand
en met tekenen en met wondertekenen
en met grote kracht en met opgeheven arm
en u voor uzelf een naam hebt gemaakt zoals heden ten dage.
12
Wij hebben gezondigd,
goddeloos gehandeld,
onrecht begaan,
Heer, onze God,
tegen al uw verordeningen in.
13
Uw toorn moet van ons afgewend worden4,
want wij zijn met weinigen overgebleven onder de volkeren,
waarheen u ons hebt verspreid.
14
Verhoor, Heer, ons gebed en onze smeking
en red ons omwille van u
en schenk ons genade voor het aangezicht van wie ons hebben weggevoerd.
15
opdat heel de aarde weet dat u, Heer, onze God bent,
omdat uw naam is uitgeroepen over Israël en over zijn nakomelingschap.
 

Noten

  1. Z. Dan. 9,14.↩︎

  2. Lett.: ‘(door) te wandelen’.↩︎

  3. Vgl. Jer. 44,10 (Hebr.) en Dan. 9,10.↩︎

  4. moet … afgewend worden: deze Griekse imperativus aoristus passivum 3e persoon enkelvoud moet worden opgevat als passivum divinum: het is een bevel dat God ten uitvoer moet leggen.↩︎

Scroll naar boven