Marcus 8,1-9

 


Jezus geeft de broodnodige zorg. Al voor de tweede keer.

1
In die dagen
als er weer een grote menigte is
en zij niets te eten hebben,
roept hij de leerlingen
en zegt tegen hen:
2
Ik heb medelijden met de menigte,
het is al de derde dag dat zij mij volgen
en niets te eten hebben.
3
En als ik hen hongerig weg laat gaan1
naar hun huis toe, zullen ze onderweg instorten.
En sommigen van hen zijn van ver weg gekomen.
4
En zijn leerlingen antwoorden hem:
waarvandaan zou iemand hen
met brood kunnen verzadigen,
hier in de woestijn?
5
En hij vraagt hen:
hoeveel broden hebben jullie?
Zij zeggen:
zeven.
6
Dan gebiedt hij de menigte
dat ze neerliggen op de aarde.
En hij neemt de zeven broden,
spreekt een dankzegging uit,
breekt
en geeft ze aan de leerlingen
opdat zij voor zetten
en zij zetten het de menigte voor.
7
Zij hebben ook een paar kleine vissen,
hij zegent die
en zegt ook die voor te zetten.
8
En zij eten en zij worden verzadigd,
en zij rapen de overgeschoten brokken op:
zeven manden.
9
Zij zijn met ongeveer vier duizend geweest.
En hij laat hen gaan
 

Noten

  1. Hier staat letterlijk: loslaten, losmaken, wegzenden. Het werkwoord wordt in vers 9 opnieuw gebruikt.↩︎

Scroll naar boven