2 Samuël 1,1-16

 


Vertaling: Willien van Wieringen

1
Het geschiedde na de dood van Saul
– David was teruggekeerd van het verslaan van de Amalekiet –
dat David twee dagen in Siklag verbleef.
2
Het geschiedde op de derde dag:
zie, een man kwam van de legerplaats, bij Saul vandaan.
zijn kleren waren gescheurd
en er was aarde op zijn hoofd.
Het geschiedde toen hij tot David kwam
dat hij ter aarde viel
en diep boog.
3
David zei tegen hem:
Waar kom je vandaan?
Hij zei tegen hem:
Uit het legerkamp van Israël ben ik ontsnapt.
4
David zei tegen hem:
Wat is er aan de hand?
Meld het mij toch!
Hij zei:
Het volk is de strijd ontvlucht,
en ook zijn velen uit het volk gevallen, en gestorven,
zelfs Saul en Jonatan, zijn zoon, zijn gestorven.
5
David zei tegen de jongen die [het] hem had gemeld:
Hoe weet jij
dat Saul en Jonatan, zijn zoon, stierven?
6
De jongen die [het] hem had gemeld zei:
Ik was heel toevallig in het gebergte van Gilboa,
en zie! Saul leunde op zijn speer,
en zie! de wagen en de ruiters zaten hem op de hielen.
7
Hij draaide zich om
zag mij
en riep mij.
Ik zei:
Hier ben ik.
8
Hij zei tegen mij:
Wie ben je?
Ik zei tegen hem:
Een Amalekiet ben ik.
9
Hij zei tegen mij:
Sta mij toch bij en dood mij,
want hoewel een duizeling me heeft bevangen
leef ik nog steeds.
10
Ik stond hem bij
en doodde hem,
want ik wist
dat hij niet [meer] leven zou na zijn val.
Ik nam de kroon1 op zijn hoofd
en de armband om zijn arm
en ik bracht ze naar mijn heer,
hierheen naar mijn heer.
11
David greep zijn kleren
en scheurde ze,
zo ook alle mannen
die bij hem waren.
12
Ze rouwden en huilden
en ze vastten tot de avond
vanwege Saul en over zijn zoon Jonatan,
over het volk van JHWH en over het huis van Israël,
omdat ze door het zwaard waren gevallen.
13
David zei tegen de jongen die [het] hem had gemeld:
Waar kom jij dan vandaan?
Hij zei:
Ik ben de zoon van een vreemdeling,
Amalekiet ben ik.
14
David zei tegen hem:
Hoe [komt het dat] je niet bang was
je hand uit te strekken
om de gezalfde van JHWH te vernietigen?
15
David riep tot een van de jongens
en zei:
Kom, val hem aan.
Ze sloegen hem
en hij stierf.
16
David zei tegen hem:
Je bloed [kome] over je hoofd,
want je mond
getuigt tegen je door te zeggen:
Ik heb de gezalfde van JHWH gedood.
 

Noten

  1. Buber/Rosenzweig: Weihreif. Hierin klinkt de gewijde status van een נֵּ֣זֶר nazir, godgewijde, door.↩︎

Scroll naar boven