Ester 8,3-8

 


3
Nog eens sprak Ester persoonlijk tegen de koning.
Zij viel neer aan zijn voeten,
ze weende en smeekte om genade,
om het kwaad dat door Haman, de Agagiet was beraamd,
te verijdelen
en wat hij zich tegen de Joden had voorgenomen.
4
De koning reikte Ester de gouden scepter toe.
En Ester stond op, ging voor de koning staan
5
en zei:
Als het de koning goeddunkt
en ik zijn genegenheid heb gevonden
en de zaak voor de koning persoonlijk zuiver is
en ik hem welgevallig ben,
laat er dan geschreven worden
dat de brieven moeten worden herroepen
met het voornemen van Haman, de zoon van Hammedata, de Agagiet
die hij geschreven heeft
om de Joden in alle gewesten des konings te verdelgen.
6
Voorwaar, hoe zou ik het onheil kunnen aanzien
dat mijn volk zal treffen.
Hoe zou ik de uitroeiing van mijn bloedverwanten kunnen aanzien!
7
Koning Ahasveros zei tegen Ester, de koningin
en tot Mordechai, de Jood:
Zie, het huis van Haman heb ik aan Ester overgegeven
en hem heeft men aan de paal opgehangen
omdat hij zijn hand naar de Joden had uitgestoken.
8
Jullie nu,
schrijf aangaande de Joden wat goed is in je ogen,
in naam van de koning,
en verzegel het met de ring van de koning.
Voorwaar,
iets wat geschreven is in naam van de koning
kan niet worden herroepen.
Scroll naar boven