Daniël 2,1-49

 


Nebukadnessars droom

1
En in het jaar twee
van het koningschap van Nebukadnessar
had Nebukadnessar dromen1
en zijn geest raakte verontrust
en zijn slaap was geweken van hem.
2
Toen zei de koning de occultisten en de magiërs
en de duivelskunstenaars en de Chaldeeën bijeen te roepen
om aan de koning zijn dromen te vertellen;
2
 
26
De koning antwoordde en zei tegen Daniël,
wiens naam Beltesassar was:
‘Bent ú in staat
mij de droom die ik heb gezien en zijn verklaring te doen weten?’
27
Daniël antwoordde ten overstaan van de koning en zei:
‘Het geheim dat de koning vraagt,
niet wijzen, magiërs,
occultisten, waarzeggers
zijn in staat bekend te maken aan de koning.’
28
Echter: er is een God in de hemelen, openbaarder van geheimen,
en hij heeft koning Nebukadnessar doen weten
wat zal geschieden op het einde der dagen;
uw droom en de visioenen in uw hoofd op uw bed – dit is het.
 
29
U, koning,
uw gedachten kwamen op uw bed op:
wat zal hierna geschieden
en de openbaarder van de geheimen heeft u doen weten wat zal geschieden.
30
En ik
niet door wijsheid die meer in mij is dan in alle levenden,
is mij dit geheim geopenbaard;
maar
daarom, dat ze3 de koning de verklaring zouden doen weten
en u de gedachten van uw hart zou weten.
31
U, koning,
u bleef kijken, en zie: een immens beeld;
dit beeld was groots en zijn glans weergaloos, het rees op tegenover u
en zijn verschijning was vreeswekkend.
32
Dit beeld:
zijn hoofd4 was van zuiver goud,
zijn borstkas en zijn armen waren van zilver,
zijn buik en zijn dijen van brons.
33
Zijn benen van ijzer,
zijn voeten deels van ijzer,
en deels van klei.
34
U bleef kijken
totdat een steen werd afgebroken, niet door handen5,
en het beeld raakte op zijn voeten
van ijzer en klei
en ze verpulverde.
35
Daarop verpulverden in één klap het ijzer, de klei, het brons, het zilver en het goud
en ze werden als kaf van een zomerdorsvloer,
en de wind nam ze op
en heel hun plaats was onvindbaar6 ;
maar de steen die het beeld had getroffen
werd een grote berg en vulde heel de aarde.
36
Dit is de droom
en zijn verklaring zullen wij zeggen ten overstaan van de koning.
37
Ú, koning,
bent de koning der koningen;
want de God der hemelen
heeft u het koningschap, de kracht en de macht en de glorie gegeven.
38
En overal waar ze wonen,
geeft hij de mensenzonen, de velddieren en het gevogelte van de hemelen in uw hand
en laat u heersen over hen allemaal;
ú bent het
het hoofd van goud.
39
Maar na u
verrijst nog een koninkrijk, aardser7 dan het uwe
en nog een derde koninkrijk, van brons,
dat over heel de aarde heerst.
40
En een vierde koninkrijk
is sterk als het ijzer,
aangezien
het ijzer verpulvert en verbrijzelt totaal
en zoals het ijzer dat dit alles kraakt, verpulvert en kraakt het.
41
En betreffende de voeten en de tenen die u hebt gezien,
deels van klei van een pottenbakker en deels van ijzer:
het is een verdeeld koninkrijk;
en iets van de hardheid van het ijzer is in haar;
aangezien u het ijzer
hebt gezien,
vermengd met de klei van het leem.
42
En de tenen van de voeten
deels van ijzer en deels van klei:
een deel van het koninkrijk is sterk
en een deel is breekbaar.
43
En betreffende wat u hebt gezien
het ijzer vermengd met de klei van het leem:
ze zijn vermengd met het zaad van de mens,
maar het ene is niet gehecht aan het andere;
zoals het ijzer
niet gehecht is aan de klei.
44
Maar in de dagen van die koningen
zal de God van de hemelen een koninkrijk doen verrijzen
dat in eeuwigheid8 niet verwoest zal worden
en het koninkrijk
zal niet aan een ander volk overgelaten worden;
het zal al die koninkrijken verpulveren en verdelgen
en het zal oprijzen in eeuwigheid9 .
45
Aangezien u hebt gezien dat uit de rots10 een steen niet met handen11 werd afgebroken
en het ijzer, het brons, de klei, het zilver en het goud verpulverd is:
de12 grote God doet de koning weten
wat hierna zal geschieden
en waarachtig is de droom en betrouwbaar zijn verklaring.’
 
46
Daarop wierp13 koning Nebukadnessar zich op zijn aanschijn
en bewees aan Daniël eer;
en een offerande14 en wierookoffers
zei hij te schenken aan hem.
47
De koning antwoordde Daniël en zei:
‘Voorwaar, uw15 God –
hij is de god der goden en de heer van koningen en openbaarder van geheimen;
want u bent in staat
dit geheim te openbaren.’
48
Toen maakte16 de koning Daniël groot
en gaf hem vele grote geschenken
en liet hem heersen
over heel het gewest17 Babel;
en over18 opperprefecten,
over alle wijzen van Babel.
49
En Daniël deed een verzoek aan de koning
en over het bestuur
van het gewest Babel
stelde hij Sadrach, Mesach en Abednego aan
en Daniël was19 in de poort van de koning.
 

Noten

  1. dromen: Er zijn overeenkomsten en verschillen met de dromen van Farao (Gn 40-41).↩︎

  2. De verzen 2b tot en met 25 zijn niet in het oecumenisch Leesrooster opgenomen. Daniël 2:4b-7:28 is in het Aramees geschreven.↩︎

  3. ze: Meervoud, nl. de gedachten die in v. 29 genoemd zijn.↩︎

  4. Daniël beschrijft het beeld in de vorm van een waṣf (beschrijvingslied), hier van het hoofd tot de voeten, verderop (34b-35aα) van de voeten tot het hoofd. Vgl. de vier awṣāf in Hooglied (Hl 4:1-7; 5:10-16; 6:4-10; 7:1b-10a).↩︎

  5. handen: Lett: ‘twee handen’ (dualis).↩︎

  6. onvindbaar: Lett.: ‘werd niet gevonden.’↩︎

  7. aardser dan het uwe: D.w.z. inferieur aan het uwe.↩︎

  8. eeuwigheid: Lett.: ‘eeuwigheden’.↩︎

  9. eeuwigheid: Lett.: ‘eeuwigheden’.↩︎

  10. rots: Hoewel dit in het Aramees hetzelfde woord (*ṭūr, ‘berg’) is als in v. 35, gaat het niet om de berg die het resultaat was van de ineenstorting.↩︎

  11. handen: Lett.: ‘twee handen’ (dualis).↩︎

  12. de grote God: Lett: een groot God.↩︎

  13. wierp … zich op zijn aanschijn: D.w.z.: maakte een kniebuiging en raakte met zijn hoofd de grond (en/of de zoom van het kleed van Daniël) aan.↩︎

  14. offerande: Of: ‘graanoffer’. Z. ook Gn 4:3: ‘een offer van de vrucht van de aardbodem’.↩︎

  15. uw: Meervoud (‘jullie’).↩︎

  16. maakte … groot: Vgl. Lc 1:46.↩︎

  17. gewest Babel: D.w.z. geheel Babylonië.↩︎

  18. over: Toegevoegd.↩︎

  19. was in de poort van de koning: D.w.z. ‘(ver)bleef aan het hof.’↩︎

Scroll naar boven