Exodus 16,1-27

 


1
En zij braken van Elim op1
en de hele gemeente van de Israëlieten
kwam in de woestijn Sin,
dat tussen Elim en Sinaï ligt
op de vijftiende dag in de
tweede maand nadat zij uit het land Egypte waren getrokken.
2
En de gehele gemeente van Israëlieten
morde2 tegen Mozes en tegen Aäron in de woestijn.
3
De Israëlieten zeiden:
“Waren we maar3
door de hand van JHWH gestorven
toen wij verbleven in het land Egypte
bij de pot met vlees,
toen we brood aten tot verzadiging,
want jullie hebben ons laten uittrekken
naar deze woestijn om deze hele gemeente
van honger te laten sterven.”
4
En JHWH zei tot Mozes:
“Let op, ik laat voor jullie brood
uit de hemel regenen,
dan zal het volk uittrekken
en een portie4 dag voor dag verzamelen,
opdat ik het verzoek, of het gaat in mijn Tora of niet.
5
En op de zesde dag moeten zij bereiden
wat zij binnenbrengen
en het zal zijn het dubbele op
wat zij van dag tot dag verzamelen.”
6
En Mozes zei en Aäron tot alle Israëlieten:
“Vanavond zullen jullie weten,
dat JHWH jullie heeft doen uittrekken
uit het land Egypte!
7
Dan zullen jullie in de morgen zien
de glorie van JHWH,
omdat hij hoorde hoe jullie morden tegen JHWH.
Wat zijn wij, dat jullie morden tegen ons.”
8
En Mozes zei:
“Wanneer JHWH jullie in de avond
vlees om te eten geeft
en brood in de morgen ter verzadiging,
omdat JHWH jullie morren heeft gehoord
waarmee jullie morden tegen hem,
want wie zijn wij;
niet tegen ons was jullie geklaag maar tegen hem.”
9
En Mozes zei tegen Aäron:
“Zeg tot de gehele vergadering van de Israëlieten:
Verzamelen jullie je vóór JHWH,
want hij heeft jullie morren gehoord.”
10
En toen Aäron het had gezegd
tot de hele vergadering van de Israëlieten,
wendden zij zich naar de woestijn,
en zie5, de glorie van JHWH verscheen in een wolk.
11
Toen sprak JHWH tot Mozes als volgt:
12
“Ik heb het geklaag van de Israëlieten gehoord.
Spreek tot hen als volgt:
“In de avondschemering eten jullie vlees
en in de morgen zullen jullie verzadigd worden met brood,
opdat jullie weten, dat ik, JHWH, jullie God6 ben.””
13
Het geschiedde in de avond…
daar kwamen de kwakkels op en bedekten de legerplaats.
En in de ochtend was er een dauwlaag rondom de legerplaats.
14
En toen de dauwlaag optrok,
kijk, daar lag op de woestijn iets fijns,
parelgewijs, fijn als rijp op de aarde.
15
De Israëlieten zagen het, ze zeiden tot elkaar:
Man hoe?, wat is dat?
Want ze wisten niet wat het was.
Mozes zei tot hen:
Dat is het brood dat JHWH jullie te eten geeft.
16
Dit is het woord dat JHWH u gebiedt.
Haal ervan bijeen, ieder naar zijn behoefte
een omer per hoofd naar het getal van de mensen bij jullie,
ieder moet meenemen voor wie er in zijn tent zijn.
17
Zo deden de Israëlieten,
ze haalden het bijeen,
de één veel en de ander weinig.
18
Maar toen ze het maten met de omer
had degene die veel bijeengehaald had niets over
en wie weinig bijeengehaald had kwam niets te kort.
Een ieder had bijeengehaald naar zijn behoefte.
19
Mozes zei tot hen:
Laat niemand iets over houden tot de morgen.
20
Zij gaven Mozes echter geen gehoor
en sommigen lieten ervan over tot de morgen.
Er kwamen maden in en het begon te stinken.
En Mozes ontstak in woede over hen.
21
Zo haalden zij het bijeen, morgen na morgen, ieder naar zijn behoefte
maar als de zon heet werd, smolt het.
22
En het geschiedde op de zesde dag dat zij een dubbel deel bijeen haalden,
twee omer per persoon.
Dus kwamen al de oudsten van de vergadering dat bij Mozes melden.
23
Mozes zei tot hen:
Dit is het woord dat JHWH gesproken heeft:
Ophouden, morgen is er een heilige Sabbath voor JHWH.
Wat jullie willen bakken, bakt het;
wat jullie willen koken, kookt het
wat over is, laat het rusten ter bewaring tot de morgen.
24
Zij lieten het rusten tot de morgen.
Het stonk niet en er waren geen maden in.
25
Mozes zei:
Eet het vandaag
want vandaag is het Sabbath voor JHWH, ophouden.
Jullie zult op het veld niets vinden.
26
Zes dagen mag je het bijeenhalen
maar op de zevende dag is het ophouden, Sabbath
dan is er niets.
27
Toch gebeurde het op die zevende dag
dat er enkelen van het volk op uit trokken om bijeen te halen.
Ze vonden niets.
 

Noten

  1. vertaling verzen 1-13: Pieter Lugtigheid↩︎

  2. לוּן vertaald met het ouwerwetse ‘morren’, omdat hierin rebellie en stoken ook meeklinkt↩︎

  3. מִֽי־יִתֵּ֣ן is een uitdrukking die vele keren voorkomt, Job 6:8; 11:5; 13:5; 19:23, en ook Deut. 5:29, en is meest vertaald als wensformule: ‘Och, dat zij’ of ‘Och was het maar’.↩︎

  4. דְּבַר־יֹ֣ום בְּיֹומֹ֔ו : hier moet דָּבָר worden vertaald als portie (Gesenius).↩︎

  5. Je hebt de neiging om te vertalen: ‘En werkelijk’↩︎

  6. Jullie God, zie Exodus 3:6-7, waar hij zichzelf de God van Abraham, Izaäk en Jacob noemt, en ook spreekt over Israël als ‘mijn volk’.↩︎

Scroll naar boven