Exodus 22,20-26

 


20
Een vreemdeling zul je niet verdrukken
je zult hem niet kwellen
want vreemdelingen zijn jullie geweest in het land Egypte.
21
Geen enkele weduwe of wees zul je onderdrukken.
22
Als je die toch onderdrukt
en als die het uitschreeuwt tot mij
dan zal ik werkelijk gehoor geven aan hun1 geschreeuw
23
en mijn toorn zal ontbranden
en ik zal jullie ombrengen met het zwaard.
Dan zijn jullie vrouwen weduwen
en jullie kinderen wezen!
24
Als jullie geld uitlenen aan [mensen van] mijn volk
aan de ellendige naast jullie
dan mag je tegenover hen niet als schuldeiser optreden
je mag hem geen rente opleggen.
25
Als je de mantel van je naaste als pand meent te moeten nemen
dan moet je die voor zonsondergang bij hem terug bezorgen.
26
Die is immers zijn enige dek
— zijn mantel voor zijn huid —
Waarin moet hij zich anders te slapen leggen?
Zeker, als hij tot mij schreeuwt
zal ik hem gehoor geven
want ík ben genadig.2
 

Noten

  1. suffix masc. sing. de weduwe of de wees; vandaar ‘hun’.↩︎

  2. telling NBV/WV/NB; in (H)SV/NBG: Exodus 22,21-27↩︎

Scroll naar boven