Ezra 4,1-7

 


1
Maar de benauwers van Juda en Benjamin vernamen
dat de kinderen van de ballingschap een tempel voor JHWH, de God van Israël bouwden.
2
Toen benaderden zij Zerubbabel en de familiehoofden,
en ze zeiden tot hen:
Wij willen bouwen met jullie,
want net als jullie zoeken wij jullie God, en wij offeren niet1
sedert de dagen van Esarheddon, de koning van Assur,
die ons naar hier heeft laten optrekken.
3
Zerubbabel en Jezua en de andere familiehoofden van Israël zeiden:
Het is niet aan u en aan ons om de tempel voor onze God te bouwen.
Wij alleen2 bouwen voor JHWH de God van Israël,
zoals ons koning Cyrus, de koning van Perzië geboden heeft.
4
En het geschiedde dat het volk van het land
de handen van het volk van Juda slap maakte
en hen verschrikte om te bouwen.
5
Zij kochten tegen hen raadgevers om hun plan te dwarsbomen
al de dagen dat Cyrus de koning van Perzië was,
en tot de regering van Darius, de koning van Perzië.
6
Ten tijde van het koningschap van Xerxes, aan het begin van zijn koningschap
schreven zij een aanklacht tegen de inwoners van Juda en Jeruzalem.
7
En in de dagen van Artaxerzxes schreven Bislam, Mitradat, Tabeal
en de overige ambtgenoten aan Artaxerxes de koning van Perzië,
en de brief was geschreven in het Aramees en hij was vertaald.
24
Toen werd het werk aan het huis van God in Jeruzalem stilgelegd
en dat bleef zo tot het tweede jaar van het koningschap van Darius de koning van Perzië.3
 

Noten

  1. וְלֹא houd ik voor een ontkenning, zij willen samen met de bouwers offeren, want ze hebben niet kunnen offeren.↩︎

  2. יַ֜חַד betekent hier ‘alleen’, Gesenius, p. 296↩︎

  3. Dit vers is in het leesrooster toegevoegd als inleiding op Ezra 5↩︎

Scroll naar boven