Romeinen 6,1-14

 


1
Wat zullen wij dan zeggen?
Moeten we in de zonde volharden om de genade laten toenemen?
2
Dat nooit!
Zij die voor de zonde gestorven zijn, hoe zullen zij daarin nog leven?
3
Of weten jullie niet
dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn?
4
Wij zijn dan met hem begraven door de doop in de dood,
opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader,
zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.
5
Want als wij verenigd zijn in dezelfde dood als hij,
dan zullen wij ook aan hem gelijk zijn in zijn opstanding.
6
Dit wetende,
dat onze oude mens met hem gekruisigd is,
opdat het zondige lichaam uitgeschakeld zou worden,
en wij niet meer slaaf1 van de zonde zouden zijn.
7
Want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde.
8
Als wij nu met Christus gestorven zijn,
geloven wij dat wij ook met hem zullen leven.
9
omdat we weten dat Christus die uit de doden is opgewekt, niet meer sterft;
de dood is geen heer2 meer over hem.
10
Want wat gestorven is, is voor de zonde voor altijd gestorven,
en wat leeft, leeft voor God.
 
11
Zo dienen ook jullie jezelf te beschouwen:
dat jullie dood bent voor de zonde,
maar levend voor God in Christus Jezus.
12
Laat dan niet de zonde in jullie sterfelijk lichaam koning zijn3
om aan de begeerten daarvan te gehoorzamen.
13
En stel jullie ledematen niet ter beschikking,
als instrumenten van ongerechtigheid, aan de zonde,
stel jullie zelf ter beschikking aan God als mensen die uit de doden levend geworden zijn
en laat jullie ledematen instrumenten van gerechtigheid zijn voor God.
14
Want de zonde zal over jullie geen heer zijn,
want jullie zijn niet onder de wet, maar onder de genade.
 

Noten

  1. δουλεύω heb ik vertaald met ‘slaaf zijn’.↩︎

  2. vs 9 en 14 — het antoniem van δουλεύω: κυριεύω heb ik vertaald met ‘heer zijn’.↩︎

  3. βασιλεύω heb ik vertaald met ‘koning zijn’.↩︎

Scroll naar boven