2 Koningen 4,18-37

 


18
Het kind groeide op
en het geschiedde op een dag
dat hij erop uitging naar zijn vader, naar de maaiers.
19
Hij zei tot zijn vader:
Mijn hoofd, mijn hoofd!
Die zei tot een hulpje:1
Draag hem naar zijn moeder.
20
Hij droeg hem en bracht hem naar zijn moeder.
Hij zat op haar knieën tot de middag
toen stierf hij.
21
Zij ging naar boven
en legde hem op het bed van de man Gods2
sloot af achter hem, en ging naar buiten.
22
Ze riep haar man en zei:
Stuur mij toch één van de hulpjes en één van de ezelinnen
dan ga ik snel naar de man Gods
maar ik kom terug.
23
Hij zei:
Waarom ga je vandaag naar hem toe?
Het is geen nieuwe maan en geen sabbat.
Zij zei:
Het is in orde.3
24
Ze zadelde de ezel en zei tot haar hulpje:
Aandrijven! Vooruit!
Houd niet in bij het rijden, tenzij ik het je zeg.
25
Zo ging ze, en kwam bij de man Gods, bij de berg Karmel
en het geschiedde, zodra de man Gods haar van verre zag
dat hij tot zijn hulpje Gechazi zei:
Zie, daar is die Sunamitische!
26
Welnu, ga haar eens snel tegemoet
en zeg tot haar:
Is het in orde met u, is het in orde met uw man, is het in orde met het kind?
Zij zei:
Het is in orde.
27
Toen ze bij de man Gods kwam, bij de berg,
greep ze zijn voeten vast.
Gechazi liep erop af om haar weg te duwen,
maar de man Gods zei:
Laat haar, want haar ziel is vol bitterheid
maar JHWH heeft het voor mij verborgen
en het mij niet meegedeeld.
28
Zij zei:
Heb ik soms een zoon van mijn heer gevraagd?!
Heb ik niet gezegd: geef mij geen valse hoop?!
29
Hij zei tot Gechazi:
Omgord je lendenen,
neem mijn staf in je hand en ga.
Tref je iemand, groet hem niet,
en groet iemand jou, antwoord hem niet,
maar leg mijn staf op het aangezicht van de jongen.
30
Toen zei de moeder van de jongen:
Zowaar JHWH leeft en zowaar u leeft,
ik laat u niet hier achter!
Toen stond hij op en ging haar achterna.
31
Gechazi was voor hen uit gegaan.
Hij legde de staf op het gezicht van de jongen,
maar geen geluid en geen beweging.
Hij keerde terug, hem tegemoet,
en meldde hem:
De jongen is niet wakker geworden.
32
Elisa kwam bij het huis
en zie, de jongen lag dood op zijn bed.
33
Hij kwam binnen, sloot de deur achter hen beiden
en bad tot JHWH.
34
Hij ging naar boven, ging liggen op het kind,
drukte zijn mond op diens mond,
zijn ogen op diens ogen,
zijn handpalmen op diens handpalmen,
zo strekte hij zich over hem heen,
en het lichaam van het kind werd warm.
35
Hij kwam terug, ging door het huis, heen en weer,
en ging (weer) naar boven en strekte zich over hem heen.
De jongen niesde tot zeven maal toe,
toen opende de jongen zijn ogen.
36
Hij riep Gechazi en zei:
Roep deze Sunamitische.
Hij riep haar en ze kwam bij hem.
Hij zei:
Draag uw zoon mee.
37
Zij kwam en viel aan zijn voeten
en boog zich neer ter aarde,
en ze droeg haar zoon mee naar buiten.
 

Noten

  1. הַנַּ֔עַר niet concordant vertaald: wordt af en toe voor de jongen, maar ook voor de knecht gebruikt, verwarring dreigt.↩︎

  2. man Gods is wel archaïsch, godsman eigenlijk ook, profeet kan uiteraard niet. Is er iets beters?↩︎

  3. . שָׁלֹֽום is motiefwoord in vs. 23 en 26, m.i. niet met ‘vrede’ te vertalen.↩︎

Scroll naar boven