Nehemia 9,9-21

 


9
U hebt de ellende gezien van onze (voor)vaders in Egypte
en hun geschreeuw hebt u gehoord bij de Rietzee;
10
U hebt tekenen en wonderen gesteld
tegenover Farao, tegenover al zijn dienaren
en tegenover heel het volk van zijn land,
want U wist, dat zij boosaardig tegen hen optraden,
en U hebt zich een naam gemaakt, zoals (die is) op deze dag!
11
De zee hebt U voor hen gespleten,
zodat ze doortrokken, midden door de zee, op het droge
maar wie hen vervolgden hebt U in de diepte gegooid
als een steen in machtige wateren!
12
Met een wolkkolom hebt U hen overdag geleid
en met een vuurkolom ‘s nachts
om hen te verlichten op de weg die zij gingen.
13
Op de berg Sinaï bent U neergedaald
en U hebt met hen gesproken vanuit de hemel
en u hebt hun rechtvaardige verordeningen,
betrouwbare onderwijzingen en goede inzettingen en geboden gegeven.
 
14
Uw heilige sabbat hebt U hen bekend gemaakt
en U hebt hun geboden, inzettingen en een onderwijzing gegeven
door de hand van uw knecht Mozes.
15
Brood uit de hemel hebt U hun gegeven voor hun honger
en water hebt U voor hen uit een rots doen voortkomen voor hun dorst.
U hebt hun gezegd het land in bezit te nemen
waarvan U gezworen had, het hun te zullen geven.
16
Maar zij, onze (voor)vaders, handelden boosaardig
ze verhardden hun nek en hoorden niet naar uw geboden.
17
Ze weigerden te horen
en gedachten niet de wondertekenen die U onder hen had gedaan;
ze verhardden hun nek
en stelden in hun rebellie een leider1 aan om terug te keren tot hun slavernij.
Maar U bent een god van vergeving,
genadig en barmhartig,
traag tot toorn en groot aan solidariteit,
en U hebt hen niet verlaten!
 
18
Zelfs toen ze zich een gegoten kalf gemaakt hadden, en zeiden:
‘dit is jullie god, die je heeft doen opgaan uit Egypte’
en zij grote misdrijven bedreven
19
hebt U in uw grote barmhartigheid hen niet achtergelaten in de woestijn.
De wolkkolom week niet van boven hen overdag,
om hen op de weg te leiden,
en de vuurkolom (niet) des nachts
om hen te verlichten op de weg die zij gingen.
20
U hebt hun uw goede geest gegeven, om hen begrip bij te brengen
en uw manna hebt U niet onthouden aan hun mond;
water hebt U hun gegeven voor hun dorst.
21
Veertig jaar hebt U voor hen gezorgd in de woestijn
ze zijn niet tekort gekomen;
hun kleren zijn niet versleten en hun voeten zijn niet gezwollen.
 

Noten

  1. Lett. ‘hoofd’↩︎

Scroll naar boven