2 Koningen 2,19-25
- Vertaling: Adri van der Wal
- voor 16 oktober 2022: 5e van de herfst (C-jaar)
- uit 2 Koningen: 2 Koningen 2,19-25
19
20
Toen zei hij:
‘Brengt mij een nieuwe schotel
en legt daar zout op.’
En zij brachten hem dat.
21
Toen ging hij uit naar de waterbron,
wierp het zout daarin
en zei:
‘Dit zegt de Eeuwige:
“Ik maak (hiermee) dit water gezond3 .
Daaruit zal geen dood of misgeboorte meer voortkomen.”‘
22
En het water werd gezond tot op deze dag
overeenkomstig het woord van Elisa
dat hij gesproken heeft.
23
24
Toen draaide hij zich naar achteren om
en zag hen
en vervloekte hen in de naam van de Eeuwige.
Toen kwamen twee berinnen uit het bos
en scheurden tweeënveertig van de kinderen in stukken.
25
Toen ging hij daarvandaan naar de berg Karmel
en daarvandaan ging hij terug naar Samaria.
Noten
-
Het zien is hier weergegeven met een participium, wat duidt op het duratieve aspect van het zien.↩︎
-
Letterlijk: kwaad.↩︎
-
Een performatieve uitspraak. Tegelijk met de uitspraak is de realiteit van het slechte water voorbij. Voor het performatieve gebruik van het perfectum in het Hebreeuws zie W. Schneider, Grammatik des biblischen Hebräisch, München 1974, par. 48.6.2.1↩︎
-
עלה is hier een kernwoord. Het komt ook voor in 2 Koningen 2:23 b.f.g.↩︎
-
Het omhooggaan is hier weergegeven met een participium, wat duidt op het duratieve aspect ervan.↩︎