Lucas 16,1-17

 


Het is een extreem paradoxaal stuk over trouw en betrouwbaarheid aan God, aan wet en profeten en hoe je dat kunt leren door middel van de Mammon, die je echter niet moet dienen. Kwijtschelden van schuld is een kernthema in de evangeliën en in Tenach (Lev. 25).

1
Hij heeft ook tot de leerlingen gezegd:
Een zeker mens was rijk, die een huisbeheerder had;
Deze werd bij hem aangeklaagd als zijn bezit1 verkwistend.
2
Nadat hij hem had ontboden, zei hij hem:
Wat hoor ik nu over jou?
Geef de zaak/het woord/de opdracht2 terug van je huisbeheerderschap
want je kunt niet langer huisbeheerder3 zijn.
3
De huisbeheerder zei bij zichzelf:
Wat zal ik doen,
nu de heer mijn huisbeheerderschap van mij afneemt?
Ik heb de kracht niet om te spitten,
ik schaam mij om te bedelen.
4
Ik weet wat ik zal doen,
opdat wanneer ik word afgezet uit het huisbeheerderschap
ik zal worden opgenomen in hun huizen.
5
En nadat hij een ieder van de schuldenaars van zijn eigen heer bij zich had geroepen,
zei hij tot de eerste:
Hoeveel ben je schuldig aan mijn heer?
6
Hij zei:
honderd vaten olie.
Hij zei hem:
Neem je schrift op en nadat je bent gaan zitten, schrijf snel vijftig.
7
Daarna zei hij tegen een ander:
Hoeveel ben jijzelf schuldig?
Hij zei:
Honderd mud tarwe.
Zegt hij hem:
Neem je schrift op en schrijf tachtig.
8
En de heer4 prees de huisbeheerder van de onrechtvaardigheid5
dat hij (het) verstandig had gedaan
want de zonen van deze eeuw zijn verstandiger dan de zonen van het licht
voor hun eigen tijdgenoten.
9
Ook zeg ik jullie:
Maak jezelf vrienden vanuit/met de Mammon6 van de onrechtvaardigheid
opdat wanneer die het begeeft7,
jullie worden opgenomen in de eeuwige tenten.
10
Wie trouw is in het geringste, is ook trouw in veel
en wie onrechtvaardig is in het geringste, is ook onrechtvaardig in veel.
11
Als jullie dus niet trouw worden bij de onrechtvaardige Mammon
wie zal jullie het waarachtige toevertrouwen?
12
En als jullie niet trouw worden in wat van een ander is,
wie zal jullie het uwe geven?
13
Geen huisgenoot kan twee heren dienen,
want of hij zal de ene haten en de ander liefhebben
of de ene aanhangen en de ander minachten.
Jullie kunnen niet God dienen en ook Mammon.
 
14
De farizeeën, die hebzuchtige bezitters waren, hoorden dit alles
en bespotten hem.
15
En hij zei hen:
Jullie zijn jezelf aan het rechtvaardigen tegenover de mensen
maar God kent jullie harten8
want wat bij de mensen hoog is
is een gruwel tegenover God.
16
De wet en de profeten zijn tot aan Johannes,
vanaf dan wordt het koninkrijk van God verkondigd.
en ieder dringt er binnen met geweld.
17
Makkelijker is het
dat de hemel en de aarde voorbijgaan
dan dat een tittel van de wet vervalt.
 

Noten

  1. Het woord ὑπάρχοντα (bezit, v. 1) wordt eerst gebruikt voor het bezit van de heer en later voor de farizeeën, die ‘hebzuchtige bezitters’ zijn (ὑπάρχοντες, v. 14). Zouden zij schulden kwijtschelden?↩︎

  2. λόγος (v. 2) heb ik vertaald met ‘woord’ of ‘zaak’ of ‘opdracht’. In onze tijd zou je spreken van een contract, maar dat past niet in de tijd en het taalgebruik van Lucas.↩︎

  3. οἰκονομία In de vertaling ‘huisbeheerder’ en ‘huisbeheren’ en ‘huisbeheerderschap’ klinkt het woord ‘huis’ (Grieks: oikos) mee (vv. 1,2,3,4,8). Zo ook in het woord ‘huisgenoot’ (v. 8). ‘Huisbeheerder’ is echter niet echt heel mooi Nederlands. Bij de vertaling ‘huismeester’ denk ik eerder aan een soort conciërge en dat is hier niet helemaal de bedoeling.↩︎

  4. ὁ κύριος kan in het Nederlands zowel met een hoofdletter (‘Heer’) als met een kleine letter (‘heer’) in de vertaling. Hierover zijn de exegeten het niet eens. In het eerste geval refereert het aan Jezus (Kyrios), in het tweede geval aan de rijke man die een huisbeheerder heeft.↩︎

  5. Er wordt gespeeld met het woord ἀδικία (onrechtvaardigheid, vv. 8 en 9), dat zowel gebruikt wordt voor de huisbeheerder als voor de Mammon. Daarna klinkt driemaal het woord ἄδικος (onrechtvaardig, vv. 10 en 11). Tenslotte wordt het woord δικαιόω (rechtvaardigen, v. 15) gebruikt.↩︎

  6. Mammon (μαμμωνᾶς) is een vergrieksing van het Aramese מָמוֺנָא (rijkdom). Komt verder in het Grieks niet voor, alleen een paar keer in de evangeliën: Luc. 16:9,11,13 en Mat. 6:24.↩︎

  7. ἐκλίπῃ: ‘wanneer die bezwijkt’ (NB: wanneer die u verlaat). Het zou kunnen verwijzen naar Spr. 24:10.↩︎

  8. ‘God kent jullie harten.’ Dit wordt ook gezegd in Spr. 24,12; 1Kon. 8,39; 1Kron. 28,9.↩︎

Scroll naar boven