Exodus 17,1-7

 


1
Vanuit de woestijn Sin brak heel de gemeente van de Israëlieten op
in hun opbrekingen (hun dagmarsen) volgens de opdracht van JHWH,
en zij sloegen hun tenten op bij Refidim,
maar daar was geen water voor het volk om te drinken.
2
Toen maakte het volk Mozes verwijten.
Ze zeiden:
‘Geef ons water om te drinken!’
Mozes zei hun:
‘Waarom maak je mij verwijten?
Wat verzoek je JHWH!’
3
Daar leed het volk dorst.
Het volk klaagde tegen Mozes,
het zei:
‘Waarom heb je ons laten optrekken uit Egypte,
om mij (ons) en mijn (onze) kinderen en mijn (ons) vee door de dorst te doden.’
4
Mozes klaagde zijn nood bij JHWH:
‘Wat moet ik doen met dit volk?
Nog even en zij stenigen mij!’
5
Toen zei JHWH tot Mozes:
‘Trek voorbij het volk aan het hoofd ervan,
neem met jou van de oudsten van Israël,
neem je staf in je hand, waarmee je de stroom hebt geslagen,
en ga!
6
Zie, ik stel mij daar voor u op bij de rots in Horeb,
dan moet jij op de rots slaan,
water komt dan uit haar tevoorschijn zodat het volk kan drinken.’
Toen deed Mozes dit voor de ogen van de oudsten van Israël.
7
En hij noemde de plaats Massa (‘Verzoeking’) en Meriba (‘Verwijt’)
vanwege de verwijten van de Israëlieten
en omdat zij JHWH verzochten door te zeggen:
‘Is JHWH nu in ons midden of niet?’
Scroll naar boven