Ezechiël 37,15-28

 


Deze vertaling is van Panc Beentjes

15
Het woord van JHWH kwam tot mij
16
Jij, mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop:
‘Juda en de Israëlieten, zijn kameraad’1 .
Neem nog een stuk hout en schrijf daarop:
‘Jozef ‒ het stuk hout van Efraïm ‒ en heel het huis Israël, zijn kameraad’.
17
Leg ze tegen elkaar als één stuk hout,
zodat ze in je hand één geheel vormen.
18
Wanneer je volksgenoten dan tegen je zeggen:
‘Wil je ons vertellen wat deze voor jou [betekenen]?’,
19
spreek dan tot hen:
‘Zo zegt de Heer JHWH
Zie, ik, ja ik, neem het stuk hout van Jozef ‒ dat bij Efraïm hoort ‒
en van de stammen van Israël, zijn kameraad
en leg het op het stuk hout van Juda.
Ik maak er één stuk hout van;
in mijn hand zullen ze één worden’.
20
De stukken hout waarop je geschreven hebt,
moeten in je hand voor hen zichtbaar zijn’2,
21
en dan moet je tegen hen zeggen:
‘Zo zegt de Heer JHWH
Zie ik, ja ik, haal de kinderen van Israël weg uit de volken
waar ze naartoe zijn gegaan
Ik haal ze overal vandaan bij elkaar en breng ze naar hun eigen land.
22
Ik maak ze tot één volk in het land, op de bergen van Israël;
één koning zal over hen allen koning zijn.
Niet langer zullen ze twee volken zijn;
niet langer zullen ze in twee koninkrijken verdeeld zijn.
23
Niet langer zullen ze zich verontreinigen met hun drekgoden
en met al hun afgrijselijke en opstandige praktijken3 .
Ik zal ze verlossen van al hun ‘afkerigheden’4 waarmee ze gezondigd hebben
en hen reinigen.
Dan zullen zij mij tot een volk zijn
en ik, ik zal hen tot een God zijn.
24
Mijn dienaar David zal koning over hen zijn
en er zal één herder over hen allen zijn.
Zij zullen zich volgens mijn regels gedragen,
mijn wetten bewaken/bewaren en zich er ook aan houden.
25
Ze zullen wonen op het land dat ik aan mijn dienaar Jakob heb gegeven
en waarop jullie vaders hebben gewoond5 .
Zij zullen erop wonen, hun kinderen en hun kleinkinderen, voor altijd6 .
David, mijn dienaar, zal voor altijd hun vorst zijn.
26
Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten,
het zal een verbond voor altijd zijn met hen.
‒ Ik zal hen … geven en hen talrijk maken ‒7
Ik zal mijn heiligdom voor altijd een plaats in hun midden geven.
27
Het zal mijn woning bij hen zijn;
ik zal voor hen tot een God zijn
en zij zullen mij tot een volk zijn8 .
28
Dan zullen de volken ervaren dat ik, JHWH, degene ben die Israël heiligt,
omdat mijn heiligdom voor altijd in hun midden staat.’
 

Noten

  1. Verscheidene manuscripten hebben hier, en ook verderop, een meervoud: ‘zijn kameraden’↩︎

  2. ‘Voor hen zichtbaar’; letterlijk: ‘voor hun ogen’.↩︎

  3. Twee afzonderlijke elementen ‒ ‘hun afgrijselijke praktijken’ en ‘hun opstandige gedragingen’ ‒ zijn bij elkaar getrokken.↩︎

  4. Lees mōšebōt (‘woonplaats’) als mešūbōt (‘afkerigheden’, ‘afvalligheden’). Zie B. Maarsingh, Ezechiël III (POT), Nijkerk 1991, 92.↩︎

  5. Septuaginta en Peshitta lezen hier: ‘hun vaders’, hetgeen natuurlijk de actualiteit naar de toegesprokenen toe volkomen tenietdoet. ↩︎

  6. ‘Zij’ is hier cursief gezet, omdat het Hebreeuws dit met nadruk vermeldt.↩︎

  7. Hier moet iets zijn weggevallen. De voorstellen om hier iets in te vullen zijn legio. Zie o.a. W. Zimmerli, Ezechiel 2 (BKAT XIII/2), Neukirchen 1969, 906 en Maarsingh, Ezechiël III, 94. De NBV21 kiest voor ‘een vaste woonplaats’.↩︎

  8. Een zuiver chiasme met v. 23.↩︎

Scroll naar boven