Genesis 38,24-30

 


Het leesrooster vraagt alleen om de laatste verzen van Genesis 38, de verzen 24-30, ik pleit ervoor om het complete verhaal te lezen: Genesis 38,1-30.

1
Het gebeurde in die tijd dat Juda afdaalde, weg van zijn broeders.
Hij boog af naar een man uit Adullam,
diens naam was Chira.
2
Daar zag Juda de dochter van een Kanaänitisch man,
zijn naam was Sua.
Hij nam haar en kwam tot haar.
3
Zij werd zwanger en baarde een zoon.
Hij riep zijn naam: Er.
4
Zij werd nog eens zwanger en baarde een zoon.
Zij riep zijn naam: Onan.
5
En weer, nog eens, baarde ze een zoon.
Zij riep zijn naam: Sela.
Hij was in Kezib toen ze hem baarde.
6
Juda nam een vrouw voor Er, zijn eersteling,
haar naam was Tamar.
7
Maar Er, de eersteling van Juda, was kwaad in de ogen van JHWH,
JHWH doodde hem.
8
Toen zei Juda tegen Onan:
’Kom tot de vrouw van je broeder,
sluit met haar het zwagerhuwelijk
en doe zaad opstaan voor je broeder.’
9
Onan echter kende het feit, dat het zaad niet voor hemzelf zou zijn,
dus gebeurde het,
wanneer hij tot de vrouw van zijn broeder kwam,
dat hij het teloor liet gaan op de aarde,
om aan zijn broeder geen zaad te geven.
10
Kwaad was het in de ogen van JHWH, wat hij deed
en hem doodde hij ook.
11
Juda zei tegen Tamar zijn schoondochter:
‘Ga als weduwe in het huis van je vader zitten,
totdat mijn zoon Sela groot is geworden.’
Want hij zei (bij zichzelf):
‘Anders sterft ook hij, net als zijn broeders!’
Tamar ging heen en ze zette zich neer in het huis van haar vader.
12
Vele dagen gingen voorbij.
De dochter van Sua, Juda’s vrouw stierf.
Toen Juda zich kon troosten,
ging hij op naar de scheerders van zijn kleinvee,
hij met zijn makker Chira, de Adulammiet, naar Timna.
13
Het werd aan Tamar meegedeeld:
’Zie, je schoonvader is bezig op te gaan naar Timna
voor het scheren van zijn kleinvee.’
Zij legde haar weduwkleren van zich af,
14
ze hulde zich in een sluier,
wikkelde die om zich heen
en ze ging zitten bij de (poort)ingang van Enaim,
dat aan de weg naar Timna ligt,
want ze had gezien dat Sela groot geworden was,
maar zij niet aan hem tot vrouw was gegeven.
15
Juda zag haar,
hij hield haar voor een hoer,
want ze had haar gezicht verhuld.
16
Hij boog af naar haar op de weg
en zei:
’Kom op, laat me tot je komen!’
want hij wist niet dat het zijn schoondochter was.
17
Ze zei:
’Wat geef je mij, als je tot mij mag komen?’
Hij zei:
’Ik, een geitenbokje zal ik je zenden van het kleinvee.’
Zij zei:
’Als je een borg geeft, totdat je het gezonden hebt.’
18
Hij zei:
’Wat voor borg moet ik je geven?’
Zij zei:
’Je zegelring, je snoer en je staf die je in je hand hebt.’
Hij gaf ze haar,
hij kwam tot haar
en ze werd zwanger van hem.
19
Ze stond op en ging heen.
Ze legde haar sluier af, die ze om had
en trok haar weduwkleren aan.
20
Juda zond een geitenbokje, door middel van zijn Adulammitische makker,
om de borg uit de hand van de vrouw (terug) te nemen,
maar deze vond haar niet.
21
Hij deed navraag bij de mannen van haar plaats
en zei:
’Waar is de geheiligde, die van Enaïm, langs de weg?’
22
Ze zeiden:
’Er is hier geen geheiligde geweest.’
Hij keerde terug naar Juda
en zei:
’Ik heb haar niet gevonden.’
Ook zeiden de mannen van die plaats:
’Er is hier geen geheiligde geweest.’
23
Juda zei:
’Laat ze het genomene houden,
anders worden wij (aanleiding) tot bespotting.
Zie, dit geitenbokje heb ik gezonden,
maar jij hebt haar niet gevonden.’
 
24
Het gebeurde na zo’n drie maanden,
dat aan Juda werd meegedeeld:
’Ze heeft gehoereerd, Tamar, je schoondochter
en ze is ook zwanger geraakt van hoererij.’
Toen zei Juda:
’Naar buiten met haar,
ze moet verbrand worden.’
25
Toen zij naar buiten gebracht werd,
zond zij een boodschap aan haar schoonvader:
’Van de man, aan wie deze dingen toebehoren,
ben ik zwanger.’
Ze liet zeggen:
’Herken toch van wie deze zegelring, deze snoeren en deze staf zijn?’
26
Juda herkende ze
en zei:
’Zij is rechtvaardig in tegenstelling tot mij,
omdat ik haar niet heb gegeven aan Sela, mijn zoon.’
Hij heeft haar voortaan niet meer (intiem) gekend.
 
27
Het gebeurde op het moment dat zij aan het baren was,
zie, een tweeling was in haar buik,
 
28
En het gebeurde, toen zij aan het baren was,
dat er één de hand uitstak.
De vroedvrouw nam een purperrode draad
en bond die om zijn hand
en zei:
’Deze is het eerst naar buiten gekomen.’
29
Maar met dat hij zijn hand terugtrok,
kwam daar zijn broeder naar buiten.
Ze zei:
’Met wat een doorbraak ben jij doorgebroken!’
Men riep zijn naam: Peres (Doorbraak).
30
Daarna kwam zijn broeder naar buiten,
die om zijn hand de purperrode draad had.
Men riep zijn naam: Zerach (Morgenrood).
Scroll naar boven