Matteüs 22,1-14

Inleiding

Matteüs 22,1-14 maakt onderdeel uit van een serie gesprekken die Jezus in de tempel (zie 21,12.14.23, cf. 24,1) heeft: 21,12-17 en 21,23-23,39, eerst met de hogepriesters en de schriftgeleerden (21,14-17), dan met de hogepriesters en de oudsten van het volk (21,23-44) en daarna met de hogepriesters en de farizeeën (21,45-22,22). Het gesprek met de farizeeën wordt later voortgezet (22,34-46).

 

De (eschatologische) gelijkenis kent na het beginvers vier ronden: (1) v. 3 zending van knechten + reactie van de genodigden, (2) vv. 4-7 zending van andere knechten + reactie van de genodigden + reactie van de koning, (3) vv. 9-10 zending van knechten, uitlopend op volle bruiloftszaal, (4) vv. 11-14 reactie van de koning op man zonder bruiloftskleed: hij laat hem door dienaren/bedienden in de buitenste duisternis werpen.

Vertaling

1
Jezus sprak ten antwoord weer in (zinne)beelden1 tot hen,
zeggend:
2
‘Het koninkrijk der hemelen is te vergelijken met een mens, een koning2
die een bruiloft klaarmaakte voor zijn zoon.
3
Hij zond zijn knechten3 weg
om hen die tot de bruiloft waren uitgenodigd, te roepen,
zij wilden niet4 komen.
4
Weer zond hij — andere — knechten weg,
zeggend:
“Zeg aan de genodigden:
‘Zie, ik heb mijn maaltijd bereid,
mijn stieren en het mestvee zijn geslacht,
alles heb ik gereedgemaakt,
kom dus naar de bruiloft.’
5
Maar zonder er aandacht aan te besteden gingen zij weg,
de een naar de eigen akker, de ander voor zijn handel.
6
De overigen die zijn knechten gegrepen hadden, mishandelden en doodden hen.
7
De koning ontstak in woede.
Nadat hij zijn legertroepen gestuurd had,
vernietigde hij die moordenaars en stak hun stad in brand.5
8
Dan zegt hij tot zijn knechten:
“De bruiloft is gereed,
maar de genodigden waren waardeloos.6
9
Ga dan naar de uitvalswegen
en nodig tot de bruiloft uit wie jullie ook maar vinden.”
10
Die knechten die naar de wegen waren uitgegaan,
brachten allen die zij gevonden hadden bijeen: slechten zowel als goeden,
De bruiloft was gevuld met hen die aanlagen.
11
…. 7 Toen de koning binnengekomen was om degene die aanlagen te aanschouwen,
zag hij daar een man8 die niet in een bruiloftskleed gekleed was.
12
En hij zegt tot hem:9
“Vriend, hoe ben jij hier binnengekomen, terwijl je geen bruiloftskleed hebt?”
Maar hij deed er het zwijgen toe.10
13
Toen sprak de koning tot de dienaren11:
“Wanneer je hem aan voeten en handen vastgebonden hebt
werpt hem in de buitenste duisternis.
Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.”
14
Want velen zijn genodigd, maar weinigen uitgekozen.’12

Noten

  1. Lett. ‘in parabels’, maar dat lijkt me hier weinig aannemelijk. Vandaar mijn vertaling met (‘zinne)beelden’.↩︎
  2. Zo ook in Mat. 18,23 ‘Daarom is het koninkrijk der hemelen te vergelijken met een mens, een koning’. Met de koning is de politieke macht gegeven en de erkenning en handhaving daarvan, waardoor zelfs mensen kunnen worden omgebracht en steden platgebrand (sic). In de uitleg zijn er exegeten die van mening zijn dat deze gelijkenis historische verwijzingen bevat, o.a. aan de verwoesting door de Romeinen van Jeruzalem. Jonathan de Pater, ‘Een gewelddadige gelijkenis: De parabel van de koninklijke bruiloft Matteüs 22:1-14 // Lucas 14:15-24 // Evangelie van Thomas 64’, in: E. Ottenheijm & M. Stoutjesdijk (red.), Parabels: Onderricht van Jezus en de rabbijnen, Berne 2020, 103-106), wijst op 2 Kronieken 30:8-10, waar koning Hizkia boden uitzendt om in Jeruzalem Pasen te komen vieren, maar waar deze boden worden uitgelachen en bespot. Het gevaar: dat God zijn brandende toorn niet laat varen.↩︎
  3. Tegenwoordig wordt οἱ δοῦλοι vaak vertaald met ‘de slaven’. Ik kies voor ‘de knechten’.↩︎
  4. Of moet het nog sterker weergegeven worden: ‘zij weigerden te komen’? (vgl. Mat. 2,18 ‘Rachel, … weigert zich te laten troosten’ / ‘wil niet getroost worden’).↩︎
  5. Deze zin zal de lezer/hoorder in deze dagen van oorlog van Israël tegen Hamas bijzonder treffen.↩︎
  6. Voor ἄξιος , zie vooral Mat. 10,10.11.13(2x).37.38.↩︎
  7. NA^28^ bevat aan het begin van deze zin veel wit. Mijn idee: de gelijkenis lijkt in v. 10 afgelopen. De voorlezer moet dus even rust nemen, voordat hij met de tekst verder gaat. Dan krijgt de gelijkenis nog een opmerkelijk slot.↩︎
  8. Lett. ‘een mens’.↩︎
  9. De verleden tijd waarin het verhaal verteld wordt, wordt twee keer doorbroken door een tegenwoordige tijd (vv. 8.12). Dat gebeurt als de koning zijn genodigden/gasten negatief beoordeelt.↩︎
  10. Lett. ‘hij verstomde’ (verder alleen nog in 22,34 ‘Toen de farizeeën gehoord hadden dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht’).↩︎
  11. Matteüs spreekt hier niet van δοῦλοι, maar van διακόνοι.↩︎
  12. Aan het slot van de gelijkenis klinken harde woorden, die in het Matteüsevangelie vaker te horen zijn uit de mond van Jezus (8,12; 13,42.50; 22,13; 24,51 en 25,30).↩︎
Scroll naar boven