Baruch 6,1-6

 


In sommige bijbeluitgaven (bv. de NBV) is deze tekst opgenomen als Brief van Jeremia 1-6. Soms wordt het opschrift Baruch 5:9b (bv. WV-1978 en Nova Vulgata) genummerd. De versnummering varieert in de verschillende vertalingen.

1
[Kopie van een brief die Jeremia gezonden heeft naar hen die door de koning van de Babyloniërs als krijgsgevangenen weggevoerd zouden worden naar Babylonië om hun aan te kondigen wat hem door God was opgedragen.]
Vanwege de zonden, die u hebt begaan voor God,
zult u door Nebukadnessar, koning van de Babyloniërs,
als krijgsgevangenen weggevoerd worden naar Babylonië.
2
Als u in Babylonië bent binnengekomen
zult u daar zeer veel1 jaren verblijven,
en wel een lange tijd, voor zeven generaties,
hierna zal ik u daarvandaan uitleiden in vrede2 .
3
Maar nu3 zult u in Babylonië zilveren en gouden4 en houten5 goden zien,
die op schouders getild zijn6,
die de volkeren vrees aanjagen7 .
4
Zorg er dan voor dat niet ook u volkomen gelijk wordt8 aan de vreemdelingen
en vrees u aangrijpt omwille van hen
5
wanneer u een menigte voor en achter hen ziet, die hen vereren9,
zeg dan tegen uzelf10
‘U moet men vereren11, Heer.’
6
Want mijn engel die zich voor uw zielen inzet12 is met u.
 

Noten

  1. zeer veel: πλείονα, naar de vorm een comparativus (vergrotende trap: ‘meer’), wordt hier gebruikt als elativus (verheffende of absolute overtreffende trap, ‘nogal/heel erg veel’. Z. nog Mayser, Edwin, Grammatik der griechischen Papyri aus der Ptolemäerzeit, Berlin/Leipzig, 1926 II/1, § 11A3, Muraoka, T., A Syntax of Septuagint Greek, Leuven-Paris-Bristol, CT, 2016, § 23ba en bc en Muraoka, T., A Greek-English Lexicon of the Septuagint, Louvain-Paris-Walpole, MA, 2009, i.v. πολύς d).↩︎

  2. in vrede: NB: hier is geen sprake van bv. ‘met (sterke hand en) opgeheven arm’, zoals in Ex. 6:6; Deut. 4:34; 5:15; 26:8; 2 Kon. 17:36; Ps. 136:12; Ez. 20:33, 34.↩︎

  3. νυνὶ δὲ: de auteur stelt zich voor dat de ballingen al in Babylonië zijn.↩︎

  4. zilveren en gouden: Z. ook Exod. 20:23; Br.Jer. 10(11), 29(30); Da.(Th) 5:23.↩︎

  5. houten: In Da.(Th) 5:23 wordt ook nog melding gemaakt van ‘koperen, ijzeren, (…) en stenen’ goden.↩︎

  6. op de schouders getild: Vgl. Jes. 46:7.↩︎

  7. vrees aanjagen: Vgl. de collocatie ‘vreze des Heren’. Hier, in de context van de goden van de heidenen, overheerst in het woord φόβος wellicht de connotatie ‘angst’ boven ‘ontzag’. Z. nog v. 4.↩︎

  8. volkomen gelijk wordt: Lett.: ‘gelijk wordend (…) gelijk wordt.’ De figura etymologica geeft een versterking aan.↩︎

  9. vereren: Lett. ‘(voor hen) een knieval maken.’↩︎

  10. tegen uzelf: Lett. ‘tegen de geest’/‘tegen het verstand’.↩︎

  11. vereren: z. aant. 9.↩︎

  12. die zich … inzet: Twee vertalingen zijn mogelijk, namelijk in malam partem, vgl. Gen. 9:5: ἐκζητήσω τὴν ψυχὴν τοῦ ἀνθρώπου (MT:‎אֶדְרֹ֖שׁ אֶת־נֶ֥פֶשׁ הָֽאָדָם) ‘ik zal de ziel van de mens opeisen’ of in bonam partem, vgl. Ps. 141:5: καὶ οὐκ ἔστιν ὁ ἐκζητῶν τὴν ψυχήν μου (MT 142:5:אֵ֖ין דּוֹרֵ֣שׁ לְנַפְשִׁי ) ‘(en) niemand zorgt voor mijn ziel’ en Spr. 29:10 ἐκζητήσουσιν ψυχὴν αὐτοῦ (MT: ‎יְבַקְשׁ֥וּ נַפְשֽׁוֹ ‘zij zorgen voor zijn ziel’). Ik heb voor de laatse mogelijkheid gekozen; als dit de correcte vertaling is, zou het hier de engelbewaarder of beschermengel betreffen (vgl. Mat. 18:10; Hand. 12:15; z. ook Muraoka, Lexicon, i.v. ἐκζητέω 2).↩︎

Scroll naar boven